Artikel 126jj (Kentekengegevens vastleggen en raadplegen)
1. Een opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 141, onder b en c, is bevoegd op of aan de openbare weg kentekengegevens van voertuigen als bedoeld in het tweede lid met behulp van een technisch hulpmiddel vast te leggen, teneinde deze gegevens met toepassing van het derde lid te kunnen raadplegen. De aanwezigheid van het technisch hulpmiddel wordt op duidelijke wijze kenbaar gemaakt.
2. Het kenteken, de locatie en het tijdstip van vastlegging, en de foto-opname van het voertuig worden vier weken na de datum van vastlegging vernietigd.
3. De gegevens, bedoeld in het tweede lid, kunnen, bij bevel daartoe van de officier van justitie, door een daartoe door Onze Minister van Veiligheid en Justitie geautoriseerde opsporingsambtenaar worden geraadpleegd uitsluitend:
a. in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, ten behoeve van de opsporing van dat misdrijf of b. in geval van een voortvluchtige persoon als bedoeld in artikel 6:1:6 ter aanhouding van deze persoon.
De raadpleging vindt slechts plaats door politiegegevens die voor één van deze doelen worden verwerkt, geautomatiseerd te vergelijken met de gegevens, bedoeld in het tweede lid, teneinde vast te stellen of de gegevens overeenkomen. Als de gegevens overeenkomen kunnen ze voor het desbetreffende doel verder worden verwerkt.
4. Het bevel is schriftelijk en vermeldt:
a. het doel waarvoor de gegevens worden geraadpleegd; b. in het kader van welk opsporingsonderzoek dan wel ten behoeve van welke voortvluchtige de raadpleging plaatsvindt; c. het misdrijf en indien bekend de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de verdachte dan wel de voortvluchtige; d. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de raadpleging noodzakelijk is voor het doel, bedoeld in het derde lid, onder a dan wel b; e. het tijdstip, de locatie en, voor zover bekend, het kenteken of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van het voertuig waarvan de gegevens worden geraadpleegd.
Bij dringende noodzaak kan het bevel mondeling worden gegeven. De officier van justitie stelt in dat geval het bevel binnen drie dagen op schrift.
5. Paragraaf 2, met uitzondering van artikel 8, eerste lid, paragraaf 3, met uitzondering van de artikelen 17 en 17a en paragraaf 5a van de Wet politiegegevens zijn niet van toepassing op de gegevens, bedoeld in het tweede lid.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de inzet van een technisch hulpmiddel, bedoeld in het eerste lid, de vastlegging van de gegevens en de wijze waarop de gegevens worden geraadpleegd.
7. De voordracht voor een krachtens het zesde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
Details
[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2017. Zie het overzicht van wijzigingen]
Uitleg in duidelijke taal
1. Een opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 141, onder b en c, is bevoegd op of aan de openbare weg kentekengegevens van voertuigen als bedoeld in het tweede lid met behulp van een technisch hulpmiddel vast te leggen, teneinde deze gegevens met toepassing van het derde lid te kunnen raadplegen. De aanwezigheid van het technisch hulpmiddel wordt op duidelijke wijze kenbaar gemaakt.
Dit lid bepaalt dat een opsporingsambtenaar, zoals gedefinieerd in artikel 141, onder b en c, de bevoegdheid heeft om op of aan de openbare weg kentekengegevens van voertuigen, zoals nader omschreven in het tweede lid van dit artikel, vast te leggen met gebruik van een technisch hulpmiddel. Het doel hiervan is om deze gegevens later te kunnen raadplegen volgens de procedure beschreven in het derde lid. Er wordt tevens gesteld dat de aanwezigheid van dit technisch hulpmiddel duidelijk moet worden aangegeven.
2. Het kenteken, de locatie en het tijdstip van vastlegging, en de foto-opname van het voertuig worden vier weken na de datum van vastlegging vernietigd.
Dit lid specificeert dat de volgende gegevens: het kenteken, de locatie en het tijdstip waarop de gegevens zijn vastgelegd, alsmede een foto-opname van het voertuig, vernietigd moeten worden vier weken na de datum waarop ze zijn vastgelegd.
3. De gegevens, bedoeld in het tweede lid, kunnen, bij bevel daartoe van de officier van justitie, door een daartoe door Onze Minister van Veiligheid en Justitie geautoriseerde opsporingsambtenaar worden geraadpleegd uitsluitend:
Dit lid stelt dat de gegevens die in het tweede lid zijn genoemd, uitsluitend geraadpleegd mogen worden door een opsporingsambtenaar die hiervoor geautoriseerd is door Onze Minister van Veiligheid en Justitie. Dit mag alleen gebeuren op basis van een daartoe strekkend bevel van de officier van justitie, en enkel voor de hierna genoemde doelen:
a. in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, ten behoeve van de opsporing van dat misdrijf of
Dit sublid specificeert dat raadpleging is toegestaan wanneer er een verdenking bestaat van een misdrijf zoals omschreven in artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering, en de raadpleging dient voor de opsporing van dat specifieke misdrijf.
b. in geval van een voortvluchtige persoon als bedoeld in artikel 6:1:6 ter aanhouding van deze persoon.
Dit sublid staat raadpleging toe in het geval van een voortvluchtige persoon, zoals gedefinieerd in artikel 6:1:6 van het Wetboek van Strafvordering, met als doel de aanhouding van deze persoon.
De raadpleging vindt slechts plaats door politiegegevens die voor één van deze doelen worden verwerkt, geautomatiseerd te vergelijken met de gegevens, bedoeld in het tweede lid, teneinde vast te stellen of de gegevens overeenkomen. Als de gegevens overeenkomen kunnen ze voor het desbetreffende doel verder worden verwerkt.
Deze passage preciseert dat de raadpleging plaatsvindt door middel van een geautomatiseerde vergelijking. Hierbij worden politiegegevens, die verwerkt worden voor een van de in sub a of b genoemde doelen, vergeleken met de kentekengegevens zoals bedoeld in het tweede lid. Het doel van deze vergelijking is om vast te stellen of er een overeenkomst (match) is tussen de gegevens. Indien de gegevens overeenkomen, mogen ze verder worden verwerkt voor het specifieke doel waarvoor de raadpleging plaatsvond.
4. Het bevel is schriftelijk en vermeldt:
Dit lid schrijft voor dat het bevel van de officier van justitie schriftelijk moet zijn en de volgende informatie moet bevatten:
a. het doel waarvoor de gegevens worden geraadpleegd;
Dit sublid vereist dat het bevel aangeeft met welk specifiek doel de gegevens worden geraadpleegd.
b. in het kader van welk opsporingsonderzoek dan wel ten behoeve van welke voortvluchtige de raadpleging plaatsvindt;
Dit sublid vereist dat het bevel specificeert in het kader van welk opsporingsonderzoek de raadpleging plaatsvindt, of, indien van toepassing, ten behoeve van welke voortvluchtige persoon.
c. het misdrijf en indien bekend de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de verdachte dan wel de voortvluchtige;
Dit sublid vereist vermelding van het betreffende misdrijf. Indien bekend, moet ook de naam van de verdachte of voortvluchtige worden vermeld, of anders een zo precies mogelijke beschrijving van deze persoon.
d. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de raadpleging noodzakelijk is voor het doel, bedoeld in het derde lid, onder a dan wel b;
Dit sublid vereist dat het bevel de feiten of omstandigheden beschrijft die aantonen dat de raadpleging noodzakelijk is voor het bereiken van het doel zoals genoemd in het derde lid, sub a (opsporing misdrijf) of sub b (aanhouding voortvluchtige).
e. het tijdstip, de locatie en, voor zover bekend, het kenteken of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van het voertuig waarvan de gegevens worden geraadpleegd.
Dit sublid vereist dat het bevel het tijdstip en de locatie vermeldt, en, voor zover bekend, het kenteken van het voertuig waarvan de gegevens worden geraadpleegd. Indien het kenteken niet bekend is, dient een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van het voertuig te worden gegeven.
Bij dringende noodzaak kan het bevel mondeling worden gegeven. De officier van justitie stelt in dat geval het bevel binnen drie dagen op schrift.
Deze passage bepaalt dat in geval van dringende noodzaak het bevel ook mondeling mag worden gegeven. Echter, de officier van justitie is dan verplicht om dit mondelinge bevel binnen een termijn van drie dagen alsnog op schrift te stellen.
5. Paragraaf 2, met uitzondering van artikel 8, eerste lid, paragraaf 3, met uitzondering van de artikelen 17 en 17a en paragraaf 5a van de Wet politiegegevens zijn niet van toepassing op de gegevens, bedoeld in het tweede lid.
Dit lid stelt dat bepaalde delen van de Wet politiegegevens niet van toepassing zijn op de gegevens zoals bedoeld in het tweede lid van dit artikel (het kenteken, locatie, tijdstip en foto-opname). Specifiek betreft dit: paragraaf 2 van de Wet politiegegevens, met uitzondering van artikel 8, eerste lid; paragraaf 3 van de Wet politiegegevens, met uitzondering van de artikelen 17 en 17a; en paragraaf 5a van de Wet politiegegevens.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de inzet van een technisch hulpmiddel, bedoeld in het eerste lid, de vastlegging van de gegevens en de wijze waarop de gegevens worden geraadpleegd.
Dit lid bepaalt dat er nadere regels zullen worden vastgesteld door middel van een algemene maatregel van bestuur, of krachtens een dergelijke maatregel. Deze regels zullen betrekking hebben op de inzet van het technische hulpmiddel zoals genoemd in het eerste lid, de manier waarop de gegevens worden vastgelegd, en de procedure voor het raadplegen van deze gegevens.
7. De voordracht voor een krachtens het zesde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
Dit lid beschrijft een procedurele waarborg. De formele voordracht voor het vaststellen van een algemene maatregel van bestuur, zoals bedoeld in het zesde lid, mag pas plaatsvinden nadat het ontwerp van deze maatregel minimaal vier weken ter inzage heeft gelegen bij zowel de Eerste als de Tweede Kamer der Staten-Generaal.