Terug naar bibliotheek
Eerste Boek. Algemeene bepalingen
Titel VD. Algemene regels betreffende de bevoegdheden in de titels IVA tot en met VC
Vijfde afdeling. Verbod op doorlaten
Artikel 126ff

Artikel 126ff (Inbeslagnemingsplicht schadelijke voorwerpen bij opsporingsbevelen)

Laatste versie

1. De opsporingsambtenaar die handelt ter uitvoering van een bevel als omschreven in de titels IVa tot en met V en Vb, is verplicht van de hem in de wet verleende inbeslagnemingsbevoegdheden gebruik te maken, indien hij door de uitvoering van het bevel de vindplaats weet van voorwerpen waarvan het aanwezig hebben of voorhanden hebben ingevolge de wet verboden is vanwege hun schadelijkheid voor de volksgezondheid of hun gevaar voor de veiligheid. De inbeslagneming mag slechts in het belang van het onderzoek worden uitgesteld met het oogmerk om op een later tijdstip daartoe over te gaan.

2. De verplichting tot inbeslagneming, bedoeld in het eerste lid, geldt niet in het geval de officier van justitie op grond van een zwaarwegend opsporingsbelang anders beveelt.

3. Een bevel als omschreven in het tweede lid is schriftelijk en vermeldt:

a. de voorwerpen waar het betrekking op heeft, b. het zwaarwegend opsporingsbelang en c. het tijdstip waarop of de periode gedurende welke de verplichting tot inbeslagneming niet geldt.

4. Het eerste, tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing indien de opsporingsambtenaar of de officier van justitie door de toepassing van een bevoegdheid als omschreven in titel Va of titel Vc de vindplaats weet van voorwerpen als bedoeld in de eerste volzin van het eerste lid.

Uitleg in duidelijke taal

1. De opsporingsambtenaar die handelt ter uitvoering van een bevel als omschreven in de titels IVa tot en met V en Vb, is verplicht van de hem in de wet verleende inbeslagnemingsbevoegdheden gebruik te maken, indien hij door de uitvoering van het bevel de vindplaats weet van voorwerpen waarvan het aanwezig hebben of voorhanden hebben ingevolge de wet verboden is vanwege hun schadelijkheid voor de volksgezondheid of hun gevaar voor de veiligheid. De inbeslagneming mag slechts in het belang van het onderzoek worden uitgesteld met het oogmerk om op een later tijdstip daartoe over te gaan.

Dit lid bepaalt dat een opsporingsambtenaar, wanneer deze handelt ter uitvoering van een bevel zoals omschreven in de titels IVa tot en met V en Vb van het Wetboek van Strafvordering, verplicht is om zijn in de wet verleende inbeslagnemingsbevoegdheden te gebruiken. Deze verplichting geldt indien hij door de uitvoering van het bevel de vindplaats weet van voorwerpen waarvan het aanwezig hebben of voorhanden hebben ingevolge de wet verboden is vanwege hun schadelijkheid voor de volksgezondheid of hun gevaar voor de veiligheid. De inbeslagneming mag alleen worden uitgesteld in het belang van het onderzoek, met de bedoeling om de inbeslagneming op een later tijdstip alsnog te verrichten.

2. De verplichting tot inbeslagneming, bedoeld in het eerste lid, geldt niet in het geval de officier van justitie op grond van een zwaarwegend opsporingsbelang anders beveelt.

Dit lid stelt dat de in het eerste lid genoemde verplichting tot inbeslagneming niet van toepassing is, wanneer de officier van justitie op basis van een zwaarwegend opsporingsbelang een ander bevel geeft.

3. Een bevel als omschreven in het tweede lid is schriftelijk en vermeldt:

Dit lid preciseert dat een bevel zoals bedoeld in het tweede lid (waarbij de officier van justitie anders beveelt dan de verplichte inbeslagneming) schriftelijk moet zijn en de volgende gegevens moet bevatten:

a. de voorwerpen waar het betrekking op heeft,

Dit betekent dat het schriftelijke bevel moet specificeren op welke voorwerpen het afwijkende bevel van de officier van justitie betrekking heeft.

b. het zwaarwegend opsporingsbelang en

Dit houdt in dat het schriftelijke bevel het zwaarwegend opsporingsbelang moet vermelden dat de reden is voor het afwijken van de inbeslagnemingsplicht.

c. het tijdstip waarop of de periode gedurende welke de verplichting tot inbeslagneming niet geldt.

Dit betekent dat het schriftelijke bevel het specifieke tijdstip of de specifieke periode moet aangeven gedurende welke de verplichting tot inbeslagneming voor de betreffende voorwerpen niet van kracht is.

4. Het eerste, tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing indien de opsporingsambtenaar of de officier van justitie door de toepassing van een bevoegdheid als omschreven in titel Va of titel Vc de vindplaats weet van voorwerpen als bedoeld in de eerste volzin van het eerste lid.

Dit lid bepaalt dat de bepalingen van het eerste, tweede en derde lid op een vergelijkbare manier (van overeenkomstige toepassing) gelden als de opsporingsambtenaar of de officier van justitie door de toepassing van een bevoegdheid, zoals omschreven in titel Va of titel Vc van het Wetboek van Strafvordering, de vindplaats ontdekt van voorwerpen die in de eerste volzin van het eerste lid worden genoemd (dat wil zeggen, voorwerpen waarvan het bezit wettelijk verboden is vanwege hun schadelijkheid of gevaar).