Terug naar bibliotheek
Eerste Boek. Algemeene bepalingen
Titel VD. Algemene regels betreffende de bevoegdheden in de titels IVA tot en met VC
Tweede afdeling. Kennisgeving aan betrokkene
Artikel 126bb

Artikel 126bb (Kennisgeving uitoefening bijzondere opsporingsbevoegdheden)

Laatste versie

1. De officier van justitie doet aan betrokkene schriftelijk mededeling van de uitoefening van de bevoegdheden, genoemd in de titels IVa tot en met Vc, zodra het belang van het onderzoek dat toelaat. De mededeling blijft achterwege, indien uitreiking van de mededeling redelijkerwijs niet mogelijk is.

2. Als betrokkenen in de zin van het eerste lid worden aangemerkt:

a. de persoon ten aanzien van wie een van de bevoegdheden van titel IVa, V, Va, Vb of Vc is uitgeoefend; b. de gebruiker van telecommunicatie of de technische hulpmiddelen waarmee de telecommunicatie plaatsvindt, bedoeld in artikel 126m, tweede lid, onderdeel c, artikel 126t, tweede lid, onderdeel c, en artikel 126zg, tweede lid, onderdeel a; c. de rechthebbende van een besloten plaats als bedoeld in de artikelen 126g, tweede lid, 126k, 126l, tweede lid, 126o, tweede lid, 126r, 126s, tweede lid, en 126zd, derde lid.

3. Indien de betrokkene de verdachte is, kan mededeling achterwege blijven, indien hij op grond van artikel 126aa, eerste of vierde lid, met de bevoegdheidstoepassing op de hoogte komt.

4. Het eerste lid is niet van toepassing op de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in de artikelen 126na, 126ua, 126nc, 126uc, 126zi, 126zk en 126zq tot en met 126zs, en indien toepassing wordt gegeven aan artikel 126aa, vierde lid, tweede volzin.

5. Degene tot wie een vordering als bedoeld in de artikelen 126n, 126na, 126nc tot en met 126ni, 126u, 126ua, 126uc tot en met 126ui, 126zh, 126zi en 126zja tot en met 126zp is gericht neemt in het belang van het onderzoek geheimhouding in acht omtrent al hetgeen hem ter zake van de vordering bekend is.

Uitleg in duidelijke taal

1. De officier van justitie doet aan betrokkene schriftelijk mededeling van de uitoefening van de bevoegdheden, genoemd in de titels IVa tot en met Vc, zodra het belang van het onderzoek dat toelaat. De mededeling blijft achterwege, indien uitreiking van de mededeling redelijkerwijs niet mogelijk is.

Dit betekent dat de officier van justitie de betrokkene schriftelijk moet informeren over de toepassing van de bevoegdheden die zijn vermeld in de titels IVa tot en met Vc van het Wetboek van Strafvordering. Deze kennisgeving vindt plaats zodra het belang van het onderzoek dit toestaat. De mededeling wordt niet gedaan indien het redelijkerwijs niet mogelijk is om deze aan de betrokkene uit te reiken.

2. Als betrokkenen in de zin van het eerste lid worden aangemerkt:

Dit betekent dat onder 'betrokkenen', zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel, de volgende partijen worden verstaan:

a. de persoon ten aanzien van wie een van de bevoegdheden van titel IVa, V, Va, Vb of Vc is uitgeoefend;

Dit betreft de persoon tegen wie een of meer van de bevoegdheden, genoemd in titel IVa, V, Va, Vb of Vc van het Wetboek van Strafvordering, zijn ingezet.

b. de gebruiker van telecommunicatie of de technische hulpmiddelen waarmee de telecommunicatie plaatsvindt, bedoeld in artikel 126m, tweede lid, onderdeel c, artikel 126t, tweede lid, onderdeel c, en artikel 126zg, tweede lid, onderdeel a;

Dit betreft de gebruiker van telecommunicatiediensten of van de technische apparatuur waarmee telecommunicatie plaatsvindt, zoals omschreven in de specifieke artikelleden: artikel 126m, tweede lid, onderdeel c, artikel 126t, tweede lid, onderdeel c, en artikel 126zg, tweede lid, onderdeel a.

c. de rechthebbende van een besloten plaats als bedoeld in de artikelen 126g, tweede lid, 126k, 126l, tweede lid, 126o, tweede lid, 126r, 126s, tweede lid, en 126zd, derde lid.

Dit betreft de persoon die het recht heeft op een besloten plaats, zoals gedefinieerd in de artikelen 126g, tweede lid, 126k, 126l, tweede lid, 126o, tweede lid, 126r, 126s, tweede lid, en 126zd, derde lid.

3. Indien de betrokkene de verdachte is, kan mededeling achterwege blijven, indien hij op grond van artikel 126aa, eerste of vierde lid, met de bevoegdheidstoepassing op de hoogte komt.

Dit betekent dat als de betrokkene tevens de verdachte is, de mededeling (genoemd in lid 1) niet hoeft plaats te vinden als de verdachte al via de procedure beschreven in artikel 126aa, eerste of vierde lid, op de hoogte wordt gesteld van de toegepaste bevoegdheid.

4. Het eerste lid is niet van toepassing op de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in de artikelen 126na, 126ua, 126nc, 126uc, 126zi, 126zk en 126zq tot en met 126zs, en indien toepassing wordt gegeven aan artikel 126aa, vierde lid, tweede volzin.

Dit betekent dat de verplichting tot mededeling uit het eerste lid niet geldt voor de uitoefening van de specifieke bevoegdheden genoemd in de artikelen 126na, 126ua, 126nc, 126uc, 126zi, 126zk en 126zq tot en met 126zs. Dit geldt eveneens als artikel 126aa, vierde lid, tweede volzin, wordt toegepast.

5. Degene tot wie een vordering als bedoeld in de artikelen 126n, 126na, 126nc tot en met 126ni, 126u, 126ua, 126uc tot en met 126ui, 126zh, 126zi en 126zja tot en met 126zp is gericht neemt in het belang van het onderzoek geheimhouding in acht omtrent al hetgeen hem ter zake van de vordering bekend is.

Dit betekent dat de persoon of instantie aan wie een vordering is gericht op basis van de artikelen 126n, 126na, 126nc tot en met 126ni, 126u, 126ua, 126uc tot en met 126ui, 126zh, 126zi, en 126zja tot en met 126zp, verplicht is tot geheimhouding. Deze geheimhouding betreft alles wat hem of haar bekend is geworden in verband met die vordering en dient het belang van het onderzoek.