Artikel 126 (Strafrechtelijk financieel onderzoek)
1. In geval van verdenking van een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en waardoor op geld waardeerbaar voordeel van enig belang kan zijn verkregen, kan overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling een strafrechtelijk financieel onderzoek worden ingesteld.
2. Een strafrechtelijk financieel onderzoek is gericht op de bepaling van het door de verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel, met het oog op de ontneming daarvan op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
3. Het strafrechtelijk financieel onderzoek wordt ingesteld krachtens een met redenen omklede machtiging van de rechter-commissaris, op vordering van de officier van justitie die met de opsporing van het strafbare feit is belast, verleend.
4. De vordering van de officier van justitie is met redenen omkleed. Bij de vordering wordt een lijst van voorwerpen overgelegd die reeds op grond van artikel 94a, tweede, vierde en vijfde lid, in beslag zijn genomen.
5. De officier van justitie informeert periodiek uit eigen beweging of op diens verzoek de rechter-commissaris over de voortgang van het strafrechtelijk financieel onderzoek. De rechter-commissaris licht de rechtbank in, indien hij zulks met het oog op artikel 126e, eerste lid, nodig oordeelt. De rechter-commissaris doet hiervan mededeling aan de officier van justitie.
Uitleg in duidelijke taal
1. In geval van verdenking van een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en waardoor op geld waardeerbaar voordeel van enig belang kan zijn verkregen, kan overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling een strafrechtelijk financieel onderzoek worden ingesteld.
Dit lid bepaalt dat een strafrechtelijk financieel onderzoek kan worden gestart als er een verdenking bestaat van een misdrijf. Er zijn twee voorwaarden: voor dit misdrijf moet een geldboete van de vijfde categorie kunnen worden opgelegd, én door dit misdrijf moet een voordeel van enig belang dat op geld waardeerbaar is, verkregen kunnen zijn. Het instellen van dit onderzoek moet gebeuren volgens de regels die in deze afdeling zijn vastgelegd.
2. Een strafrechtelijk financieel onderzoek is gericht op de bepaling van het door de verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel, met het oog op de ontneming daarvan op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit lid legt uit wat het doel is van een strafrechtelijk financieel onderzoek. Het onderzoek is erop gericht om vast te stellen welk voordeel de verdachte op een onrechtmatige manier (wederrechtelijk) heeft verkregen. Het uiteindelijke doel hiervan is om dit wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte af te nemen, op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
3. Het strafrechtelijk financieel onderzoek wordt ingesteld krachtens een met redenen omklede machtiging van de rechter-commissaris, op vordering van de officier van justitie die met de opsporing van het strafbare feit is belast, verleend.
Dit lid beschrijft hoe een strafrechtelijk financieel onderzoek wordt gestart. Het onderzoek wordt ingesteld op grond van (krachtens) een machtiging van de rechter-commissaris. Deze machtiging moet voorzien zijn van een onderbouwing (met redenen omkleed) en wordt verleend nadat de officier van justitie, die verantwoordelijk is voor de opsporing van het betreffende strafbare feit, hierom heeft verzocht (op vordering van).
4. De vordering van de officier van justitie is met redenen omkleed. Bij de vordering wordt een lijst van voorwerpen overgelegd die reeds op grond van artikel 94a, tweede, vierde en vijfde lid, in beslag zijn genomen.
Dit lid stelt dat het verzoek (de vordering) van de officier van justitie om een strafrechtelijk financieel onderzoek te starten, een duidelijke onderbouwing (met redenen omkleed) moet hebben. Bij dit verzoek moet ook een lijst worden gevoegd (overgelegd) van voorwerpen die al in beslag zijn genomen. Dit in beslag nemen moet zijn gebeurd op basis van artikel 94a, specifiek het tweede, vierde en vijfde lid van dat artikel.
5. De officier van justitie informeert periodiek uit eigen beweging of op diens verzoek de rechter-commissaris over de voortgang van het strafrechtelijk financieel onderzoek. De rechter-commissaris licht de rechtbank in, indien hij zulks met het oog op artikel 126e, eerste lid, nodig oordeelt. De rechter-commissaris doet hiervan mededeling aan de officier van justitie.
Dit lid regelt de informatie-uitwisseling. De officier van justitie moet de rechter-commissaris regelmatig (periodiek) informeren over de stand van zaken (voortgang) van het strafrechtelijk financieel onderzoek. Dit kan op eigen initiatief (uit eigen beweging) van de officier van justitie gebeuren of op verzoek van de rechter-commissaris. Als de rechter-commissaris het nodig vindt, gelet op (met het oog op) artikel 126e, eerste lid, dan informeert (licht in) hij de rechtbank hierover. De rechter-commissaris stelt de officier van justitie hiervan op de hoogte (doet hiervan mededeling).
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2008:BD2578
ECLI:NL:HR:2015:3255
ECLI:NL:HR:2012:BT6254
ECLI:NL:HR:2017:3065 - Beslag op paarden disproportioneel bij voldoende overwaarde onroerend goed
De Hoge Raad oordeelt dat een conservatoir beslag op bedrijfsmiddelen (paarden) disproportioneel kan zijn als beslagen onroerend goed met overwaarde al voldoende zekerheid biedt voor de ontnemingsvordering. De rechter moet de belangen van de klager, zoals de voortzetting van de bedrijfsvoering, meewegen.