Artikel 110 (Rechter-commissaris doorzoeking ter inbeslagneming)
1. De rechter-commissaris kan, op vordering van de officier van justitie en indien hij uit hoofde van de artikelen 181 tot en met 183 onderzoekshandelingen verricht tevens ambtshalve, ter inbeslagneming elke plaats doorzoeken. Hij kan zich daarbij doen vergezellen van bepaalde door hem aangewezen personen. De vordering vermeldt het strafbare feit en indien bekend de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving van de verdachte, alsmede de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de wettelijke voorwaarden voor uitoefening van de bevoegdheid zijn vervuld.
2. Het doorzoeken van plaatsen overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid geschiedt onder leiding van de rechter-commissaris in tegenwoordigheid van de officier van justitie of, in geval van diens verhindering, van een hulpofficier van justitie.
3. De artikelen 98, 99 en 99a zijn van overeenkomstige toepassing.
Uitleg in duidelijke taal
1. De rechter-commissaris kan, op vordering van de officier van justitie en indien hij uit hoofde van de artikelen 181 tot en met 183 onderzoekshandelingen verricht tevens ambtshalve, ter inbeslagneming elke plaats doorzoeken. Hij kan zich daarbij doen vergezellen van bepaalde door hem aangewezen personen. De vordering vermeldt het strafbare feit en indien bekend de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving van de verdachte, alsmede de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de wettelijke voorwaarden voor uitoefening van de bevoegdheid zijn vervuld.
Dit betekent dat de rechter-commissaris de bevoegdheid heeft om, met het doel van inbeslagneming, elke plaats te doorzoeken. Dit kan plaatsvinden op vordering van de officier van justitie. Tevens kan de rechter-commissaris dit ambtshalve doen, dat wil zeggen op eigen initiatief, indien hij onderzoekshandelingen verricht op grond van de artikelen 181 tot en met 183. Tijdens de doorzoeking mag de rechter-commissaris zich laten vergezellen door bepaalde personen die hij daartoe heeft aangewezen. De vordering van de officier van justitie dient het strafbare feit te vermelden en, indien bekend, de naam van de verdachte of anders een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving van de verdachte. Ook moeten de feiten of omstandigheden worden vermeld waaruit blijkt dat aan de wettelijke voorwaarden voor de uitoefening van deze bevoegdheid is voldaan.
2. Het doorzoeken van plaatsen overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid geschiedt onder leiding van de rechter-commissaris in tegenwoordigheid van de officier van justitie of, in geval van diens verhindering, van een hulpofficier van justitie.
Dit betekent dat het doorzoeken van plaatsen, zoals beschreven in het eerste lid, moet plaatsvinden onder leiding van de rechter-commissaris. Hierbij moet de officier van justitie aanwezig zijn (in tegenwoordigheid). Indien de officier van justitie verhinderd is, moet een hulpofficier van justitie in diens plaats aanwezig zijn.
3. De artikelen 98, 99 en 99a zijn van overeenkomstige toepassing.
Dit betekent dat de bepalingen van de artikelen 98, 99 en 99a op een vergelijkbare wijze (overeenkomstig) toegepast moeten worden in de context van de bevoegdheden en handelingen die in dit artikel worden beschreven.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2022:900 - Rechtmatigheid Ennetcom-data en rechterlijke machtiging voor gebruik in strafzaken
De Hoge Raad oordeelt dat Ennetcom-data, verkregen via een rechtshulpverzoek, rechtmatig is als voldaan wordt aan de door de buitenlandse rechter gestelde voorwaarden, zoals een Nederlandse rechterlijke machtiging. Het Wetboek van Strafvordering verzet zich niet tegen een dergelijke machtigingsprocedure.