Artikel 105 (Bevel uitlevering voorwerp door rechter-commissaris)
1. De rechter-commissaris kan, op vordering van de officier van justitie en indien hij uit hoofde van de artikelen 181 tot en met 183 onderzoekshandelingen verricht tevens ambtshalve, bevelen dat hij die redelijkerwijs moet worden vermoed houder te zijn van een voor inbeslagneming vatbaar voorwerp, dit ter inbeslagneming aan hem zal uitleveren of op de griffie van de rechtbank overbrengen, een en ander binnen de termijn en op de wijze bij het bevel te bepalen. De vordering vermeldt het strafbare feit en indien bekend de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving van de verdachte, alsmede de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de wettelijke voorwaarden voor uitoefening van de bevoegdheid zijn vervuld.
2. Het bevel wordt mondeling of schriftelijk gegeven. In het laatste geval wordt het beteekend.
3. Artikel 96a, tweede, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Uitleg in duidelijke taal
1. De rechter-commissaris kan, op vordering van de officier van justitie en indien hij uit hoofde van de artikelen 181 tot en met 183 onderzoekshandelingen verricht tevens ambtshalve, bevelen dat hij die redelijkerwijs moet worden vermoed houder te zijn van een voor inbeslagneming vatbaar voorwerp, dit ter inbeslagneming aan hem zal uitleveren of op de griffie van de rechtbank overbrengen, een en ander binnen de termijn en op de wijze bij het bevel te bepalen. De vordering vermeldt het strafbare feit en indien bekend de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving van de verdachte, alsmede de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de wettelijke voorwaarden voor uitoefening van de bevoegdheid zijn vervuld.
Dit betekent letterlijk: De rechter-commissaris heeft de bevoegdheid een bevel te geven. Dit kan op vordering van de officier van justitie. Als de rechter-commissaris echter al onderzoekshandelingen verricht op basis van de artikelen 181 tot en met 183, dan kan hij dit bevel ook ambtshalve (uit eigen beweging) geven. Het bevel is gericht aan de persoon van wie redelijkerwijs moet worden vermoed dat deze houder is van een voorwerp dat voor inbeslagneming vatbaar is. Dit bevel houdt in dat deze persoon het voorwerp aan de rechter-commissaris moet uitleveren of naar de griffie van de rechtbank moet overbrengen. Het bevel moet de termijn aangeven waarbinnen dit moet gebeuren en de wijze waarop. De vordering van de officier van justitie moet het strafbare feit vermelden. Als de naam van de verdachte bekend is, moet deze worden genoemd; anders een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving van de verdachte. De vordering moet ook de feiten of omstandigheden bevatten waaruit blijkt dat aan de wettelijke voorwaarden voor de uitoefening van deze bevoegdheid is voldaan.
2. Het bevel wordt mondeling of schriftelijk gegeven. In het laatste geval wordt het beteekend.
Dit betekent letterlijk: Het bevel kan mondeling (gesproken) of schriftelijk (op papier) worden gegeven. Wanneer het bevel schriftelijk wordt gegeven, wordt het officieel aan de betreffende persoon overhandigd (dit heet beteekend).
3. Artikel 96a, tweede, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Dit betekent letterlijk: De bepalingen zoals vastgelegd in het tweede, derde en vierde lid van artikel 96a gelden hier ook op een vergelijkbare manier (van overeenkomstige toepassing).