Terug naar bibliotheek
Eerste Boek. Algemene bepalingen
Titel VIII A. Bijzondere bepalingen voor jeugdigen en jongvolwassenen
Artikel 77s

Artikel 77s (Maatregel plaatsing jeugdige inrichting geestelijke stoornis)

Laatste versie

1. Aan de verdachte bij wie ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, kan de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen worden opgelegd, indien

a. het feit waarvoor de maatregel wordt opgelegd, een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld dan wel behoort tot een der misdrijven omschreven in de artikelen 132, 285, eerste lid, 285b en 395 van het Wetboek van Strafrecht, 175, tweede lid, onderdeel b, of derde lid in verbinding met het eerste lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994, en 11, tweede lid, van de Opiumwet, en b. de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist, en c. de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.

2. De rechter legt de maatregel slechts op, nadat hij zich een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies heeft doen overleggen van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines. Van deze gedragsdeskundigen dient er één een psychiater te zijn. Het advies wordt door de deskundigen gezamenlijk dan wel door ieder van hen afzonderlijk uitgebracht. Indien dit advies eerder dan een jaar voor de aanvang van de terechtzitting is gedagtekend kan de rechter hier slechts gebruik van maken met instemming van het openbaar ministerie en de verdachte.

3. Bij toepassing van het eerste lid, kan de rechter afzien van het opleggen van straf, ook indien hij van oordeel is dat het feit wel aan de verdachte kan worden toegerekend.

4. Bij het opleggen van de maatregel neemt de rechter de ernst van het begane feit of de veelvuldigheid van voorafgegane veroordelingen wegens misdrijf in aanmerking.

5. Het tweede lid blijft buiten toepassing indien de betrokkene weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek dat ten behoeve van het advies moet worden verricht. Voor zover mogelijk maken de gedragsdeskundigen gezamenlijk dan wel ieder van hen afzonderlijk over de reden van weigering rapport op. De rechter doet zich zoveel mogelijk een ander advies of rapport, dat hem over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de oplegging van de maatregel kan voorlichten en aan de totstandkoming waarvan de betrokkene wel bereid is om medewerking te verlenen, overleggen.

6. Indien de maatregel is opgelegd draagt Onze Minister de tenuitvoerlegging op aan een inrichting als bedoeld in artikel 1, onder b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, of doet hij de veroordeelde elders opnemen.

7. De maatregel geldt voor de tijd van drie jaar.

Details

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2018. Zie het overzicht van wijzigingen]

Uitleg in duidelijke taal

1. Aan de verdachte bij wie ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, kan de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen worden opgelegd, indien

Dit lid stelt dat de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen kan worden opgelegd aan de verdachte bij wie, op het moment dat het misdrijf werd begaan, sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Dit kan echter alleen indien aan de volgende cumulatieve voorwaarden (genoemd in a, b, en c) is voldaan.

a. het feit waarvoor de maatregel wordt opgelegd, een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld dan wel behoort tot een der misdrijven omschreven in de artikelen 132, 285, eerste lid, 285b en 395 van het Wetboek van Strafrecht, 175, tweede lid, onderdeel b, of derde lid in verbinding met het eerste lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994, en 11, tweede lid, van de Opiumwet, en

Dit subonderdeel preciseert de eerste voorwaarde: het feit waarvoor de maatregel wordt opgelegd, moet een misdrijf zijn waarvoor volgens de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is vastgesteld. Alternatief is dat het misdrijf behoort tot een van de specifiek genoemde misdrijven in de artikelen 132, 285, eerste lid, 285b en 395 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 175, tweede lid, onderdeel b, of derde lid in verbinding met het eerste lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994, en artikel 11, tweede lid, van de Opiumwet. De toevoeging 'en' aan het einde geeft aan dat dit een cumulatieve voorwaarde is, wat betekent dat ook aan de voorwaarden onder b en c moet worden voldaan.

b. de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist, en

Dit subonderdeel stelt de tweede voorwaarde: de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen moet het opleggen van die maatregel eisen. Dit betekent dat de maatregel noodzakelijk moet zijn voor de veiligheid. De toevoeging 'en' aan het einde geeft aan dat dit eveneens een cumulatieve voorwaarde is, wat betekent dat ook aan de voorwaarden onder a en c moet worden voldaan.

c. de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.

Dit subonderdeel beschrijft de derde en laatste cumulatieve voorwaarde: de maatregel moet in het belang zijn van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.

2. De rechter legt de maatregel slechts op, nadat hij zich een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies heeft doen overleggen van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines. Van deze gedragsdeskundigen dient er één een psychiater te zijn. Het advies wordt door de deskundigen gezamenlijk dan wel door ieder van hen afzonderlijk uitgebracht. Indien dit advies eerder dan een jaar voor de aanvang van de terechtzitting is gedagtekend kan de rechter hier slechts gebruik van maken met instemming van het openbaar ministerie en de verdachte.

Dit lid bepaalt dat de rechter de maatregel slechts oplegt (alleen dan oplegt) nadat hij een advies heeft ontvangen. Dit advies moet met redenen omkleed (onderbouwd), gedagtekend (voorzien van een datum) en ondertekend zijn. Het advies moet afkomstig zijn van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines. Vereist is dat van deze gedragsdeskundigen er één een psychiater dient te zijn. Het advies kan door de deskundigen gezamenlijk worden uitgebracht, of door ieder van hen afzonderlijk. Als dit advies meer dan een jaar vóór het begin van de terechtzitting is gedagtekend, mag de rechter er slechts gebruik van maken (alleen dan gebruiken) als zowel het openbaar ministerie als de verdachte daarmee instemmen.

3. Bij toepassing van het eerste lid, kan de rechter afzien van het opleggen van straf, ook indien hij van oordeel is dat het feit wel aan de verdachte kan worden toegerekend.

Dit lid geeft aan dat wanneer het eerste lid wordt toegepast (dus wanneer de maatregel van plaatsing in een jeugdinrichting wordt overwogen of opgelegd), de rechter kan afzien van het opleggen van straf. Dit is zelfs mogelijk als de rechter van oordeel is dat het feit wel aan de verdachte kan worden toegerekend (dat de verdachte wel verantwoordelijk kan worden gehouden voor het feit).

4. Bij het opleggen van de maatregel neemt de rechter de ernst van het begane feit of de veelvuldigheid van voorafgegane veroordelingen wegens misdrijf in aanmerking.

Dit lid stelt dat de rechter, wanneer hij de maatregel oplegt, rekening houdt met (in aanmerking neemt) de ernst van het begane feit (hoe ernstig het gepleegde delict is) of de veelvuldigheid van voorafgegane veroordelingen wegens misdrijf (hoe vaak de verdachte eerder voor misdrijven is veroordeeld).

5. Het tweede lid blijft buiten toepassing indien de betrokkene weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek dat ten behoeve van het advies moet worden verricht. Voor zover mogelijk maken de gedragsdeskundigen gezamenlijk dan wel ieder van hen afzonderlijk over de reden van weigering rapport op. De rechter doet zich zoveel mogelijk een ander advies of rapport, dat hem over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de oplegging van de maatregel kan voorlichten en aan de totstandkoming waarvan de betrokkene wel bereid is om medewerking te verlenen, overleggen.

Dit lid bepaalt dat het tweede lid (over het verplichte advies van gedragsdeskundigen) buiten toepassing blijft (niet geldt) als de betrokkene weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek dat nodig is voor het opstellen van dat advies. De gedragsdeskundigen moeten, voor zover mogelijk, gezamenlijk of ieder van hen afzonderlijk, een rapport opmaken over de reden van deze weigering. De rechter moet dan proberen (doet zich zoveel mogelijk) een ander advies of rapport te verkrijgen. Dit andere advies of rapport moet hem kunnen informeren (voorlichten) over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de oplegging van de maatregel, en het moet een advies of rapport zijn aan de totstandkoming waarvan de betrokkene wel bereid is om medewerking te verlenen.

6. Indien de maatregel is opgelegd draagt Onze Minister de tenuitvoerlegging op aan een inrichting als bedoeld in artikel 1, onder b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, of doet hij de veroordeelde elders opnemen.

Dit lid stelt dat als de maatregel is opgelegd, Onze Minister (de Minister van Justitie en Veiligheid) de verantwoordelijkheid voor de uitvoering (tenuitvoerlegging) opdraagt aan een inrichting zoals bedoeld in artikel 1, onder b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen. Alternatief is dat de Minister ervoor zorgt dat de veroordeelde elders (op een andere plaats) wordt opgenomen.

7. De maatregel geldt voor de tijd van drie jaar.

Dit lid specificeert dat de maatregel geldt voor de tijd van drie jaar.

Gerelateerde rechtspraak

Hoge Raad8x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2016:2297 - Hoge Raad verduidelijkt duur, termijn en voorwaarden PIJ-maatregel

ECLI:NL:HR:2016:229711 oktober 2016Dit wetsartikel wordt 15 keer genoemd in deze uitspraak

De Hoge Raad verduidelijkt de complexe regeling van de PIJ-maatregel. De periode van voorwaardelijke beëindiging (nazorgfase) telt niet mee voor de maximale duur van de maatregel, maar een terugplaatsing wel. Bijzondere voorwaarden mogen al vóór de nazorgfase worden opgelegd.

StrafrechtJeugdstrafrecht, Materieel Strafrecht, Strafprocesrecht
Hoge Raad11x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2016:2073 - Tijdsverloop bevel DNA-afname schaadt belang veroordeelde niet

ECLI:NL:HR:2016:207313 september 2016Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak

Een onnodig lang tijdsverloop tussen een veroordeling en het bevel tot afname van celmateriaal staat niet in de weg aan het bepalen en verwerken van een DNA-profiel. De veroordeelde wordt hierdoor niet geschaad in een door de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden beschermd belang.

StrafrechtStrafprocesrecht
Hoge Raad3x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2007:BA0518

ECLI:NL:HR:2007:BA051815 mei 2007Dit wetsartikel wordt 8 keer genoemd in deze uitspraak
StrafrechtJeugdstrafrecht, Strafprocesrecht, Materieel Strafrecht
Internationaal PubliekrechtMensenrechten
Hoge Raad9x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2021:336 - Wanneer bedreiging en belaging kwalificeren als geweldsmisdrijf voor ongemaximeerde TBS

ECLI:NL:HR:2021:3362 maart 2021Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak

Bedreiging en belaging kwalificeren als 'geweldsmisdrijf' voor een ongemaximeerde TBS als de rechter aannemelijk acht dat de dreigementen worden uitgevoerd. De eigen, herhaalde verklaringen van de verdachte over zijn intentie om de daad bij het woord te voegen, zijn hierbij van doorslaggevend belang.

StrafrechtMaterieel Strafrecht, Penitentiair Strafrecht, Strafprocesrecht
Hoge Raad6x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2020:1316 - Wanneer een bedreiging een 'geweldsmisdrijf' is voor verlenging PIJ-maatregel

ECLI:NL:HR:2020:131625 augustus 2020Dit wetsartikel wordt 4 keer genoemd in deze uitspraak

Een bedreiging kan kwalificeren als een 'geweldsmisdrijf' dat verlenging van een PIJ-maatregel rechtvaardigt. De rechter moet dit beoordelen aan de hand van alle omstandigheden, zoals niet-verbaal agressief gedrag en de aannemelijkheid dat de bedreiging zou worden uitgevoerd.

StrafrechtJeugdstrafrecht, Materieel Strafrecht, Strafprocesrecht
Hoge Raad2x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2010:BO2971

ECLI:NL:HR:2010:BO297121 december 2010Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2001:AD4300

ECLI:NL:HR:2001:AD430025 september 2001Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak