Artikel 417bis (Schuldheling: goederen en opbrengst uit misdrijf)
1. Als schuldig aan schuldheling wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vijfde categorie:
a. hij die een goed verwerft, voorhanden heeft of overdraagt, dan wel een persoonlijk recht op of zakelijk recht ten aanzien van een goed vestigt of overdraagt, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van het goed dan wel het vestigen van het recht redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof; b. hij die uit winstbejag een goed voorhanden heeft of overdraagt dan wel een persoonlijk recht op of zakelijk recht ten aanzien van een goed overdraagt, terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betreft.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die uit de opbrengst van enig goed voordeel trekt, terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betreft.
Uitleg in duidelijke taal
1. Als schuldig aan schuldheling wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vijfde categorie:
Dit betekent dat een persoon die zich schuldig maakt aan schuldheling, gestraft wordt met een gevangenisstraf van maximaal één jaar of een geldboete van de vijfde categorie.
a. hij die een goed verwerft, voorhanden heeft of overdraagt, dan wel een persoonlijk recht op of zakelijk recht ten aanzien van een goed vestigt of overdraagt, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van het goed dan wel het vestigen van het recht redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Dit betreft de persoon die een goed verkrijgt (verwerft), in bezit heeft (voorhanden heeft) of aan een ander geeft (overdraagt), of die een persoonlijk recht op een goed of een zakelijk recht met betrekking tot een goed tot stand brengt (vestigt) of aan een ander geeft (overdraagt). Dit geldt als deze persoon op het moment van het verkrijgen van het goed, het in bezit krijgen ervan, of het tot stand brengen van het recht, redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het goed door een misdrijf verkregen was.
b. hij die uit winstbejag een goed voorhanden heeft of overdraagt dan wel een persoonlijk recht op of zakelijk recht ten aanzien van een goed overdraagt, terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betreft.
Dit beschrijft de persoon die met de bedoeling om winst te maken (uit winstbejag) een goed in bezit heeft (voorhanden heeft) of aan een ander geeft (overdraagt), of een persoonlijk recht op een goed of een zakelijk recht met betrekking tot een goed aan een ander geeft (overdraagt). Dit geldt als deze persoon redelijkerwijs moet vermoeden dat het goed door een misdrijf verkregen is.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die uit de opbrengst van enig goed voordeel trekt, terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betreft.
Dit houdt in dat dezelfde straf (zoals genoemd in lid 1) wordt opgelegd aan de persoon die voordeel haalt (voordeel trekt) uit de opbrengst van een goed, terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat dit goed door een misdrijf verkregen is.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2010:BN0578
ECLI:NL:HR:2014:702
ECLI:NL:HR:2019:97 - Opzetheling: Ongeloofwaardige verklaring als bewijs voor 'weten ten tijde van'
Een ongeloofwaardige verklaring van een verdachte over de herkomst van een gestolen goed kan bijdragen aan het bewijs dat hij ten tijde van de verkrijging al wist dat het goed van misdrijf afkomstig was, zonder dat dit de onschuldpresumptie schendt.
ECLI:NL:HR:2010:BM4440
ECLI:NL:HR:2017:644 - Van bezit gestolen goed naar daderschap: motivering van diefstalbewijs
Het bezit van een recent gestolen goed is op zichzelf onvoldoende voor een veroordeling voor diefstal. Echter, in combinatie met andere feiten en omstandigheden en het ontbreken van een aannemelijke verklaring van de verdachte, kan dit wel leiden tot een bewezenverklaring van diefstal.
ECLI:NL:HR:2017:652 - Opzetheling en het bewijs van 'weten': de betekenis van een onaannemelijke verklaring
De Hoge Raad oordeelt dat voor het bewijs van opzetheling het ontbreken van een aannemelijke verklaring voor het bezit van een gestolen goed, in combinatie met andere belastende omstandigheden, voldoende is om vast te stellen dat de verdachte 'wist' dat het goed van misdrijf afkomstig was.