Artikel 36f (Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer)
1. Aan degene die bij rechterlijke uitspraak wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld tot een straf of aan wie bij rechterlijke uitspraak een maatregel wordt opgelegd dan wel ten aanzien van wie met toepassing van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg een zorgmachtiging of rechterlijke machtiging is afgegeven op de gronden, genoemd in artikel 2.3, eerste lid, onderdeel 1°, 2° of 4°, van de Wet forensische zorg, of waarbij door de rechter bij de strafoplegging rekening is gehouden met een strafbaar feit, waarvan in de dagvaarding is meegedeeld dat het door de verdachte is erkend en ter kennis van de rechtbank wordt gebracht dan wel jegens wie een strafbeschikking wordt uitgevaardigd, kan de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer of de personen genoemd in artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De staat keert een ontvangen bedrag onverwijld uit aan het slachtoffer of de personen genoemd in artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
2. De maatregel kan worden opgelegd indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
3. De maatregel kan te zamen met straffen en andere maatregelen worden opgelegd.
4. Artikel 24a is van overeenkomstige toepassing.
5. De rechter bepaalt bij de oplegging van de maatregel de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling kan worden toegepast. Bij het bepalen van de duur wordt voor elke volle € 25 van het opgelegde bedrag niet meer dan één dag gerekend. De duur beloopt ten hoogste één jaar.
Details
[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2022. Zie het overzicht van wijzigingen]
Uitleg in duidelijke taal
1. Aan degene die bij rechterlijke uitspraak wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld tot een straf of aan wie bij rechterlijke uitspraak een maatregel wordt opgelegd dan wel ten aanzien van wie met toepassing van artikel 2.3, onderdeel 1°, 2° of 4°, van de Wet forensische zorg een zorgmachtiging is afgegeven, of waarbij door de rechter bij de strafoplegging rekening is gehouden met een strafbaar feit, waarvan in de dagvaarding is meegedeeld dat het door de verdachte is erkend en ter kennis van de rechtbank wordt gebracht dan wel jegens wie een strafbeschikking wordt uitgevaardigd, kan de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer of de personen genoemd in artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De staat keert een ontvangen bedrag onverwijld uit aan het slachtoffer of de personen genoemd in artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
- degene die bij rechterlijke uitspraak wegens een strafbaar feit veroordeeld is tot een straf;
- degene aan wie bij rechterlijke uitspraak een maatregel is opgelegd;
- degene ten aanzien van wie met toepassing van artikel 2.3, onderdeel 1°, 2° of 4°, van de Wet forensische zorg een zorgmachtiging is afgegeven;
- degene waarbij de rechter bij de strafoplegging rekening heeft gehouden met een strafbaar feit, waarvan in de dagvaarding is meegedeeld dat het door de verdachte is erkend en ter kennis van de rechtbank is gebracht;
- degene jegens wie een strafbeschikking wordt uitgevaardigd. De staat moet een ontvangen bedrag onmiddellijk (onverwijld) uitkeren aan het slachtoffer of de genoemde personen.
2. De maatregel kan worden opgelegd indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Dit betekent dat de maatregel kan worden opgelegd als, en in de mate waarin, de verdachte volgens het burgerlijk recht aansprakelijk is jegens het slachtoffer voor de schade die door het strafbare feit is veroorzaakt (toegebracht).
3. De maatregel kan te zamen met straffen en andere maatregelen worden opgelegd.
Dit artikellid stelt dat de schadevergoedingsmaatregel gelijktijdig (te zamen) met straffen en andere maatregelen kan worden opgelegd.
4. Artikel 24a is van overeenkomstige toepassing.
Dit betekent dat de bepalingen van artikel 24a op een vergelijkbare manier (van overeenkomstige toepassing) gelden voor deze maatregel.
5. De rechter bepaalt bij de oplegging van de maatregel de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling kan worden toegepast. Bij het bepalen van de duur wordt voor elke volle € 25 van het opgelegde bedrag niet meer dan één dag gerekend. De duur beloopt ten hoogste één jaar.
Dit artikellid regelt dat de rechter, wanneer de maatregel wordt opgelegd, de termijn vaststelt waarbinnen gijzeling kan worden toegepast conform artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering. Bij het vaststellen van deze termijn mag voor elke volledige € 25 van het opgelegde bedrag maximaal één dag gijzeling worden berekend. De totale duur van de gijzeling mag niet langer zijn dan één jaar.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2019:793
ECLI:NL:HR:2020:914 - Overgangsrecht schadevergoedingsmaatregel: gijzeling vervangt hechtenis met onmiddellijke ingang
De gunstigere regeling van gijzeling bij een schadevergoedingsmaatregel, die rekening houdt met betalingsonmacht, moet met onmiddellijke ingang worden toegepast. Een strijdige wettelijke overgangsbepaling wordt wegens strijd met verdragsrechtelijke beginselen door de Hoge Raad buiten toepassing gelaten.
ECLI:NL:HR:2016:1005 - Overzichtsarrest 80a RO: Actualisering van Selectie aan de Poort
Dit overzichtsarrest actualiseert de rechtspraak over artikel 80a RO. De Hoge Raad geeft een gedetailleerd overzicht van gevallen waarin cassatieberoep niet-ontvankelijk wordt verklaard wegens 'klaarblijkelijk onvoldoende belang' of omdat de klachten 'klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden', inclusief de specifieke klacht over de redelijke termijn.
ECLI:NL:HR:2019:1465 - Woninginbraak en emotionele waarde: niet automatisch recht op smartengeld
De Hoge Raad oordeelt dat voor toekenning van immateriële schade na een woninginbraak meer nodig is dan de inbreuk op privacy en het verlies van goederen met emotionele waarde. Er moet sprake zijn van een concreet onderbouwde 'aantasting in de persoon'.
ECLI:NL:HR:2021:812
ECLI:NL:HR:2016:2241 - Shockschade: vaststelling recht versus motivering hoogte van de vergoeding
De Hoge Raad bevestigt dat recht op shockschade bestaat bij een medisch vastgesteld ziektebeeld na directe confrontatie. De rechter moet de hoogte van de schadevergoeding echter toereikend motiveren, zeker bij betwisting, en kan niet volstaan met algemene verwijzingen naar de ernst van het feit.