Artikel 293 (Levensbeëindiging op verzoek en strafbaarheid arts)
1. Hij die opzettelijk het leven van een ander op diens uitdrukkelijk en ernstig verlangen beëindigt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2. Het in het eerste lid bedoelde feit is niet strafbaar, indien het is begaan door een arts die daarbij voldoet aan de zorgvuldigheidseisen, bedoeld in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding en hiervan mededeling doet aan de gemeentelijke lijkschouwer overeenkomstig artikel 7, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging.
Uitleg in duidelijke taal
1. Hij die opzettelijk het leven van een ander op diens uitdrukkelijk en ernstig verlangen beëindigt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Dit eerste lid stelt dat een persoon die opzettelijk het leven van een andere persoon beëindigt, terwijl die andere persoon hier uitdrukkelijk en ernstig om heeft verzocht (verlangen), gestraft wordt. De straf kan een gevangenisstraf zijn van maximaal (ten hoogste) twaalf jaren, of een geldboete van de vijfde categorie.
2. Het in het eerste lid bedoelde feit is niet strafbaar, indien het is begaan door een arts die daarbij voldoet aan de zorgvuldigheidseisen, bedoeld in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding en hiervan mededeling doet aan de gemeentelijke lijkschouwer overeenkomstig artikel 7, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging.
Dit tweede lid specificeert dat de handeling (het feit) die in het eerste lid wordt beschreven, niet strafbaar is onder bepaalde voorwaarden. Dit is het geval indien de levensbeëindiging is uitgevoerd (begaan) door een arts. Deze arts moet daarbij hebben voldaan aan de zorgvuldigheidseisen zoals vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. Bovendien moet de arts van deze levensbeëindiging mededeling doen aan de gemeentelijke lijkschouwer. Deze mededeling moet gebeuren in overeenstemming met (overeenkomstig) artikel 7, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2020:712
ECLI:NL:HR:2017:418 - Hulp bij zelfdoding door niet-arts: Hoge Raad vernietigt geslaagd beroep op noodtoestand
Een beroep op noodtoestand door een niet-arts die hulp bij zelfdoding verleent, kan slechts bij hoge uitzondering slagen. Het is onjuist om de zorgvuldigheidseisen voor artsen uit de Euthanasiewet (WTL) als doorslaggevend referentiekader te hanteren voor een niet-medicus.
ECLI:NL:HR:1986:AC9531
ECLI:NL:HR:2002:AE8772
ECLI:NL:HR:1984:AC8615
ECLI:NL:HR:2020:713 - Tuchtrechterlijke autonomie en interpretatie van schriftelijk euthanasieverzoek bij dementie
De tuchtrechter moet zelfstandig oordelen over het handelen van een arts bij euthanasie, los van het oordeel van de RTE. Een schriftelijk euthanasieverzoek van een wilsonbekwame patiënt vereist interpretatie door de arts, waarbij niet iedere onduidelijkheid of tegenstrijdigheid het verzoek ongeldig maakt.
ECLI:NL:HR:2019:598 - Hulp bij zelfdoding door niet-arts: beroep op noodtoestand en EVRM faalt
De Hoge Raad oordeelt dat hulp bij zelfdoding door een niet-arts strafbaar is. Een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand slaagt slechts bij hoge uitzondering. Het ontbreken van een redelijk alternatief is daarbij cruciaal, en de zorgvuldigheidseisen voor artsen kunnen hierbij indirect relevant zijn.