Artikel 705 (Opheffing beslag door voorzieningenrechter)
1. De voorzieningenrechter die verlof tot het beslag heeft gegeven kan, rechtdoende in kort geding, het beslag op vordering van elke belanghebbende opheffen, onverminderd de bevoegdheid van de gewone rechter.
2. De opheffing wordt onder meer uitgesproken bij verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid wordt gesteld.
3. Artikel 63, tweede lid, en artikel 438, derde lid, derde zin, vierde, vijfde en zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
Uitleg in duidelijke taal
1. De voorzieningenrechter die verlof tot het beslag heeft gegeven kan, rechtdoende in kort geding, het beslag op vordering van elke belanghebbende opheffen, onverminderd de bevoegdheid van de gewone rechter.
Dit lid bepaalt dat de voorzieningenrechter die verlof tot het beslag heeft gegeven, de bevoegdheid heeft om, wanneer hij rechtdoende in kort geding is, dat beslag op vordering van elke belanghebbende op te heffen. Dit alles geldt onverminderd de bevoegdheid van de gewone rechter.
2. De opheffing wordt onder meer uitgesproken bij verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid wordt gesteld.
- bij verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen;
- indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt;
- of indien summierlijk van het onnodige van het beslag blijkt;
- of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid wordt gesteld.
3. Artikel 63, tweede lid, en artikel 438, derde lid, derde zin, vierde, vijfde en zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
Dit lid geeft aan dat Artikel 63, tweede lid, en artikel 438, derde lid, derde zin, vierde, vijfde en zesde lid, van overeenkomstige toepassing zijn.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:1996:ZC2105
ECLI:NL:HR:2006:AV1559
ECLI:NL:HR:2005:AT9060
ECLI:NL:HR:2013:CA3741
ECLI:NL:HR:2003:AF5529
ECLI:NL:HR:2010:BL8504
ECLI:NL:HR:2013:CA3771
ECLI:NL:HR:2018:2361 - Prejudiciële vragen over immuniteit van executie en reikwijdte Brussel I-bis
De Hoge Raad stelt prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de EU over de uitleg van Verordening Brussel I-bis. Kernvraag is of een vordering tot opheffing van conservatoir beslag, gebaseerd op de immuniteit van executie van een internationale organisatie (SHAPE), een 'burgerlijke of handelszaak' is en onder welke bevoegdheidsregel deze valt.