Terug naar bibliotheek
Derde Boek. Van rechtspleging van onderscheiden aard
Vierde titel. Van middelen tot bewaring van zijn recht
Eerste afdeling. Algemene bepalingen
Artikel 705

Artikel 705 (Opheffing beslag door voorzieningenrechter)

Laatste versie

1. De voorzieningenrechter die verlof tot het beslag heeft gegeven kan, rechtdoende in kort geding, het beslag op vordering van elke belanghebbende opheffen, onverminderd de bevoegdheid van de gewone rechter.

2. De opheffing wordt onder meer uitgesproken bij verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid wordt gesteld.

3. Artikel 63, tweede lid, en artikel 438, derde lid, derde zin, vierde, vijfde en zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Uitleg in duidelijke taal

1. De voorzieningenrechter die verlof tot het beslag heeft gegeven kan, rechtdoende in kort geding, het beslag op vordering van elke belanghebbende opheffen, onverminderd de bevoegdheid van de gewone rechter.

Dit lid bepaalt dat de voorzieningenrechter die verlof tot het beslag heeft gegeven, de bevoegdheid heeft om, wanneer hij rechtdoende in kort geding is, dat beslag op vordering van elke belanghebbende op te heffen. Dit alles geldt onverminderd de bevoegdheid van de gewone rechter.

2. De opheffing wordt onder meer uitgesproken bij verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid wordt gesteld.

Dit lid stelt dat de opheffing onder meer wordt uitgesproken in de volgende gevallen:

  • bij verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen;
  • indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt;
  • of indien summierlijk van het onnodige van het beslag blijkt;
  • of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid wordt gesteld.

3. Artikel 63, tweede lid, en artikel 438, derde lid, derde zin, vierde, vijfde en zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Dit lid geeft aan dat Artikel 63, tweede lid, en artikel 438, derde lid, derde zin, vierde, vijfde en zesde lid, van overeenkomstige toepassing zijn.