Artikel 67 (Procedure inlichtingen buitenlands recht, EU-recht)
1. Indien de rechter inlichtingen wil inwinnen overeenkomstig artikel 3 van de op 7 juni 1968 te Londen gesloten Europese Overeenkomst nopens het verstrekken van inlichtingen over buitenlands recht (Trb. 1968, 142) dan wel inlichtingen of advies wil vragen ingevolge artikel 15, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1/2003 (verordening) van de Raad van de Europese Unie van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PbEG 2003, L 1) of informatie of advies wil vragen ingevolge artikel 39, eerste lid, van verordening (EU) 2022/1925 (verordening) van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2022 over betwistbare en eerlijke markten in de digitale sector, en tot wijziging van Richtlijnen (EU) 2019/1937 (richtlijn) en (EU) 2020/1828 (richtlijn) (digitalemarktenverordening) (PbEU 2022, L 265), doet hij aan partijen schriftelijk opgave van de te stellen vragen en de te verzenden stukken.
2. Partijen kunnen binnen een door de rechter te bepalen termijn schriftelijk hun mening omtrent de te stellen vragen en de te verzenden stukken geven.
3. De rechter stelt de inhoud van het verzoek om inlichtingen of advies in een tussenbeslissing vast. Voor zover het inlichtingen over buitenlands recht betreft, neemt hij artikel 4 van de Overeenkomst daarbij in acht.
4. Tegen deze tussenbeslissing staat geen voorziening open, voor zover het de inhoud van de te stellen vragen en de te verzenden stukken betreft.
5. Indien aan de rechter op grond van artikel 13 van de Overeenkomst aanvullende inlichtingen worden gevraagd, stelt hij partijen in de gelegenheid binnen een door hem te bepalen termijn schriftelijk op dit verzoek te reageren.
Uitleg in duidelijke taal
1. Indien de rechter inlichtingen wil inwinnen overeenkomstig artikel 3 van de op 7 juni 1968 te Londen gesloten Europese Overeenkomst nopens het verstrekken van inlichtingen over buitenlands recht (Trb. 1968, 142) dan wel inlichtingen of advies wil vragen ingevolge artikel 15, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1/2003 (verordening) van de Raad van de Europese Unie van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PbEG 2003, L 1) of informatie of advies wil vragen ingevolge artikel 39, eerste lid, van verordening (EU) 2022/1925 (verordening) van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2022 over betwistbare en eerlijke markten in de digitale sector, en tot wijziging van Richtlijnen (EU) 2019/1937 (richtlijn) en (EU) 2020/1828 (richtlijn) (digitalemarktenverordening) (PbEU 2022, L 265), doet hij aan partijen schriftelijk opgave van de te stellen vragen en de te verzenden stukken.
Dit lid bepaalt dat als de rechter inlichtingen wil inwinnen overeenkomstig artikel 3 van de op 7 juni 1968 te Londen gesloten Europese Overeenkomst nopens het verstrekken van inlichtingen over buitenlands recht (Trb. 1968, 142), óf inlichtingen of advies wil vragen ingevolge artikel 15, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van de Europese Unie van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PbEG 2003, L 1), óf informatie of advies wil vragen ingevolge artikel 39, eerste lid, van Verordening (EU) 2022/1925 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2022 over betwistbare en eerlijke markten in de digitale sector, en tot wijziging van Richtlijnen (EU) 2019/1937 en (EU) 2020/1828 (de digitalemarktenverordening) (PbEU 2022, L 265), de rechter dan aan de partijen schriftelijk opgave moet doen van de vragen die gesteld zullen worden en de stukken die verzonden zullen worden.
2. Partijen kunnen binnen een door de rechter te bepalen termijn schriftelijk hun mening omtrent de te stellen vragen en de te verzenden stukken geven.
Dit lid stelt dat partijen de mogelijkheid hebben om, binnen een termijn die door de rechter wordt bepaald, schriftelijk hun mening te geven omtrent de vragen die de rechter voornemens is te stellen en de stukken die hij voornemens is te verzenden.
3. De rechter stelt de inhoud van het verzoek om inlichtingen of advies in een tussenbeslissing vast. Voor zover het inlichtingen over buitenlands recht betreft, neemt hij artikel 4 van de Overeenkomst daarbij in acht.
Dit lid bepaalt dat de rechter de inhoud van zijn verzoek om inlichtingen of advies vastlegt in een tussenbeslissing. Wanneer dit verzoek inlichtingen over buitenlands recht betreft, moet de rechter daarbij artikel 4 van de genoemde Overeenkomst in acht nemen.
4. Tegen deze tussenbeslissing staat geen voorziening open, voor zover het de inhoud van de te stellen vragen en de te verzenden stukken betreft.
Dit lid geeft aan dat tegen deze tussenbeslissing geen rechtsmiddel (voorziening) openstaat, voor zover de beslissing betrekking heeft op de inhoud van de vragen die gesteld zullen worden en de stukken die verzonden zullen worden.
5. Indien aan de rechter op grond van artikel 13 van de Overeenkomst aanvullende inlichtingen worden gevraagd, stelt hij partijen in de gelegenheid binnen een door hem te bepalen termijn schriftelijk op dit verzoek te reageren.
Dit lid regelt dat, wanneer op grond van artikel 13 van de Overeenkomst aanvullende inlichtingen aan de rechter worden gevraagd, de rechter de partijen in de gelegenheid moet stellen om binnen een door hem te bepalen termijn schriftelijk op dit verzoek om aanvullende inlichtingen te reageren.