Artikel 642c (Procedure vaststelling aansprakelijkheidsfonds scheepseigenaar)
1. Bij de behandeling van het in artikel 642a bedoelde verzoek kan geen beroep worden gedaan op artikel 754 of artikel 1064 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek.
2. Bij toewijzing van het verzoek bepaalt de rechtbank met inachtneming van de artikelen 755 en 756 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek dan wel de in artikel 1065 van dat boek bedoelde algemene maatregel van bestuur het in rekeneenheden uitgedrukte beloop van het fonds of de fondsen. Zij beveelt de verzoeker op een door haar te bepalen dag, die niet later kan liggen dan één maand na de dag der beschikking, fonds te stellen
a. hetzij door het bedrag van het fonds berekend met inachtneming van de artikelen 755, 756 en 759 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek of van de in artikel 1065 van dat boek bedoelde algemene maatregel van bestuur, vermeerderd met de wettelijke rente ingevolge artikel 757 of die algemene maatregel van bestuur alsmede vermeerderd met een bedrag ter bestrijding van de kosten der procedure in de consignatiekas te storten, b. hetzij door op andere door haar bepaalde wijze zekerheid te stellen ten belope van het onder a genoemde bedrag, alsnog vermeerderd met de wettelijke rente daarover van de aanvang van de dag volgende op de dag van deze laatst bedoelde zekerheidsstelling tot de aanvang van de dag waarop de griffier de in artikel 642v bedoelde oproep doet uitgaan.
3. De rechtbank wijst een rechter-commissaris aan ter vaststelling van de staat van verdeling van het fonds of de fondsen en benoemt tevens een vereffenaar hiervan. Wanneer zij daartoe termen aanwezig acht, kan zij voor ieder fonds meer dan één vereffenaar benoemen.
4. Het fonds wordt gesteld ten name van de benoemde rechter-commissaris en vereffenaar, die daarover met uitsluiting van de verzoeker, doch slechts gezamenlijk, kunnen beschikken.
5. De beschikking van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad. De werking van de beschikking kan door de hogere rechter niet worden geschorst.
6. De verzoeker die aan het bevel der rechtbank heeft voldaan, richt zich onverwijld tot haar met het verzoek dit te verklaren. Indien de rechtbank deze verklaring weigert, kan zij de verzoeker een hernieuwd bevel tot het stellen van fonds geven op een door haar te bepalen dag die niet later kan liggen dan één maand na de dag der beschikking. De verzoeker die aan dit hernieuwde bevel der rechtbank heeft voldaan, richt zich wederom tot haar met het verzoek dit te verklaren. De tweede zin van dit lid is alsdan niet van toepassing.
7. De verzoeker ten aanzien van wie de rechtbank geen verklaring als in het zesde lid bedoeld heeft gegeven, kan zijn aansprakelijkheid niet meer op grond van artikel 750, artikel 751, artikel 1060 of artikel 1061 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek beperken.
8. Op de voldoening aan een bevel tot storting of andere zekerheidsstelling als bedoeld in dit artikel zijn de artikelen 45 tot en met 48 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en de artikelen 42 tot en met 49 van de Faillissementswet niet van toepassing.
Uitleg in duidelijke taal
1. Bij de behandeling van het in artikel 642a bedoelde verzoek kan geen beroep worden gedaan op artikel 754 of artikel 1064 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek.
Dit lid bepaalt dat tijdens de behandeling van het verzoek tot beperking van aansprakelijkheid, zoals bedoeld in artikel 642a, de verzoeker zich niet kan beroepen op de artikelen 754 of 1064 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek. Deze artikelen betreffen specifieke situaties van beperking van aansprakelijkheid die hier dus zijn uitgesloten.
2. Bij toewijzing van het verzoek bepaalt de rechtbank met inachtneming van de artikelen 755 en 756 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek dan wel de in artikel 1065 van dat boek bedoelde algemene maatregel van bestuur het in rekeneenheden uitgedrukte beloop van het fonds of de fondsen. Zij beveelt de verzoeker op een door haar te bepalen dag, die niet later kan liggen dan één maand na de dag der beschikking, fonds te stellen
Dit lid beschrijft dat als de rechtbank het verzoek toewijst, zij de omvang van het aansprakelijkheidsfonds (of de fondsen) vaststelt. Dit gebeurt in rekeneenheden, rekening houdend met de artikelen 755 en 756 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek of een specifieke algemene maatregel van bestuur (genoemd in artikel 1065 van Boek 8 BW). De rechtbank beveelt de verzoeker vervolgens om dit fonds daadwerkelijk in te stellen (fonds te stellen) op een door de rechtbank vastgestelde datum, die uiterlijk één maand na de datum van de beslissing (beschikking) moet liggen.
a. hetzij door het bedrag van het fonds berekend met inachtneming van de artikelen 755, 756 en 759 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek of van de in artikel 1065 van dat boek bedoelde algemene maatregel van bestuur, vermeerderd met de wettelijke rente ingevolge artikel 757 of die algemene maatregel van bestuur alsmede vermeerderd met een bedrag ter bestrijding van de kosten der procedure in de consignatiekas te storten,
Dit sublid specificeert een manier waarop de verzoeker het fonds kan stellen: door het berekende bedrag van het fonds (conform de artikelen 755, 756 en 759 van Boek 8 BW of de genoemde algemene maatregel van bestuur) te storten in de consignatiekas. Dit bedrag moet worden verhoogd met de wettelijke rente (volgens artikel 757 BW8 of de algemene maatregel van bestuur) en met een extra bedrag om de procedurekosten te dekken.
b. hetzij door op andere door haar bepaalde wijze zekerheid te stellen ten belope van het onder a genoemde bedrag, alsnog vermeerderd met de wettelijke rente daarover van de aanvang van de dag volgende op de dag van deze laatst bedoelde zekerheidsstelling tot de aanvang van de dag waarop de griffier de in artikel 642v bedoelde oproep doet uitgaan.
Dit sublid biedt een alternatieve manier om het fonds te stellen: door op een andere, door de rechtbank goedgekeurde, wijze zekerheid te bieden. Deze zekerheid moet gelijk zijn aan het onder sub a berekende bedrag, en dit bedrag wordt nogmaals vermeerderd met wettelijke rente. Deze rente loopt vanaf de dag na het stellen van deze zekerheid tot de dag voordat de griffier de schuldeisers oproept (zoals bedoeld in artikel 642v).
3. De rechtbank wijst een rechter-commissaris aan ter vaststelling van de staat van verdeling van het fonds of de fondsen en benoemt tevens een vereffenaar hiervan. Wanneer zij daartoe termen aanwezig acht, kan zij voor ieder fonds meer dan één vereffenaar benoemen.
Dit lid bepaalt dat de rechtbank een rechter-commissaris aanwijst. Deze rechter-commissaris is verantwoordelijk voor het vaststellen hoe het fonds (of de fondsen) verdeeld zal worden onder de schuldeisers (de staat van verdeling). Daarnaast benoemt de rechtbank een vereffenaar die de daadwerkelijke afwikkeling van het fonds verzorgt. Als de rechtbank het nodig acht (termen aanwezig acht), kan zij voor elk fonds meerdere vereffenaars benoemen.
4. Het fonds wordt gesteld ten name van de benoemde rechter-commissaris en vereffenaar, die daarover met uitsluiting van de verzoeker, doch slechts gezamenlijk, kunnen beschikken.
Dit lid stelt dat het fonds wordt ingesteld op naam van de aangewezen rechter-commissaris en de vereffenaar. Alleen zij samen (gezamenlijk) mogen over het fonds beslissen en handelingen verrichten (beschikken), en de verzoeker (de scheepseigenaar) heeft hierover geen zeggenschap meer (met uitsluiting van de verzoeker).
5. De beschikking van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad. De werking van de beschikking kan door de hogere rechter niet worden geschorst.
Dit lid bepaalt dat de beslissing (beschikking) van de rechtbank direct uitgevoerd kan worden (uitvoerbaar bij voorraad), ook als er nog hoger beroep mogelijk is of loopt. Een hogere rechter kan de uitvoering van deze beschikking niet tegenhouden (schorsen).
6. De verzoeker die aan het bevel der rechtbank heeft voldaan, richt zich onverwijld tot haar met het verzoek dit te verklaren. Indien de rechtbank deze verklaring weigert, kan zij de verzoeker een hernieuwd bevel tot het stellen van fonds geven op een door haar te bepalen dag die niet later kan liggen dan één maand na de dag der beschikking. De verzoeker die aan dit hernieuwde bevel der rechtbank heeft voldaan, richt zich wederom tot haar met het verzoek dit te verklaren. De tweede zin van dit lid is alsdan niet van toepassing.
Dit lid beschrijft de procedure nadat de verzoeker het bevel van de rechtbank om een fonds te stellen heeft opgevolgd. De verzoeker moet dan onmiddellijk (onverwijld) de rechtbank verzoeken om te verklaren dat aan het bevel is voldaan. Als de rechtbank deze verklaring weigert, kan zij de verzoeker opnieuw bevelen (hernieuwd bevel) een fonds te stellen, met een nieuwe termijn van maximaal één maand. Als de verzoeker ook aan dit hernieuwde bevel voldoet, moet hij opnieuw de rechtbank verzoeken dit te verklaren. In dat geval geldt de mogelijkheid voor de rechtbank om nogmaals een hernieuwd bevel te geven (tweede zin) niet meer.
7. De verzoeker ten aanzien van wie de rechtbank geen verklaring als in het zesde lid bedoeld heeft gegeven, kan zijn aansprakelijkheid niet meer op grond van artikel 750, artikel 751, artikel 1060 of artikel 1061 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek beperken.
Dit lid stelt de consequentie vast als de rechtbank de verklaring zoals genoemd in lid 6 (dat de verzoeker aan het bevel tot fondsstelling heeft voldaan) niet afgeeft. In dat geval kan de verzoeker zijn aansprakelijkheid niet meer beperken op basis van de artikelen 750, 751, 1060 of 1061 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek.
8. Op de voldoening aan een bevel tot storting of andere zekerheidsstelling als bedoeld in dit artikel zijn de artikelen 45 tot en met 48 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en de artikelen 42 tot en met 49 van de Faillissementswet niet van toepassing.
Dit lid bepaalt dat wanneer wordt voldaan aan een bevel tot het storten van geld of het stellen van andere zekerheid (zoals beschreven in dit artikel), bepaalde andere wettelijke bepalingen niet gelden. Specifiek zijn de artikelen 45 tot en met 48 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek (betreffende paulianeus handelen buiten faillissement) en de artikelen 42 tot en met 49 van de Faillissementswet (betreffende de faillissementspauliana) niet van toepassing op deze handelingen.