Artikel 624 (Bevoegdheid rechtbank verzoeken doorhaling goedkeuring Boek 8)
1. Bevoegd tot kennisneming van verzoeken tot machtiging tot doorhaling als bedoeld in de artikelen 195 of 786 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek is de rechtbank Rotterdam.
2. Bevoegd tot kennisneming van verzoeken tot goedkeuring als bedoeld in artikel 1303, vierde lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek en tot machtiging tot doorhaling als bedoeld in artikel 1304 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek is de rechtbank van de woonplaats, bedoeld in artikel 1303, zesde lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek.
3. Machtiging wordt slechts verleend na verhoor of behoorlijke oproeping van degenen van wier recht of beslag uit een inschrijving blijkt of te wier gunste voorlopige aantekeningen bestaan. Deze machtiging wordt door de griffier der rechtbank op het verzoekschrift aangetekend.
4. Bij de verzoeken, bedoeld in het eerste lid, is de tussenkomst van een advocaat niet vereist.
Uitleg in duidelijke taal
1. Bevoegd tot kennisneming van verzoeken tot machtiging tot doorhaling als bedoeld in de artikelen 195 of 786 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek is de rechtbank Rotterdam.
Dit betekent dat de rechtbank Rotterdam de bevoegdheid heeft om kennis te nemen van verzoeken die strekken tot het verkrijgen van een machtiging voor doorhaling, zoals omschreven in artikel 195 of artikel 786 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek.
2. Bevoegd tot kennisneming van verzoeken tot goedkeuring als bedoeld in artikel 1303, vierde lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek en tot machtiging tot doorhaling als bedoeld in artikel 1304 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek is de rechtbank van de woonplaats, bedoeld in artikel 1303, zesde lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek.
Dit houdt in dat de rechtbank van de woonplaats, zoals gespecificeerd in artikel 1303, zesde lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, bevoegd is om kennis te nemen van verzoeken. Het gaat hierbij om verzoeken tot goedkeuring, zoals bedoeld in artikel 1303, vierde lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, en om verzoeken tot machtiging voor doorhaling, zoals bedoeld in artikel 1304 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek.
3. Machtiging wordt slechts verleend na verhoor of behoorlijke oproeping van degenen van wier recht of beslag uit een inschrijving blijkt of te wier gunste voorlopige aantekeningen bestaan. Deze machtiging wordt door de griffier der rechtbank op het verzoekschrift aangetekend.
Dit bepaalt dat een machtiging alleen wordt gegeven nadat de personen zijn gehoord of op de juiste wijze zijn opgeroepen van wie uit een inschrijving blijkt dat zij een recht of beslag hebben, of ten gunste van wie voorlopige aantekeningen bestaan. De griffier van de rechtbank tekent deze machtiging aan op het verzoekschrift.
4. Bij de verzoeken, bedoeld in het eerste lid, is de tussenkomst van een advocaat niet vereist.
Dit betekent dat voor de verzoeken die in het eerste lid van dit artikel worden genoemd, het niet noodzakelijk is dat een advocaat betrokken is; de tussenkomst van een advocaat is dus niet vereist.