Artikel 475db (Vermindering beslagvrije voet onder derden)
1. De beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475da en 475e, tweede lid, wordt in de onderstaande volgorde verminderd met:
a. de in artikel 475c, eerste lid, onderdelen a tot en met i, genoemde niet onder beslag liggende vorderingen tot periodieke betaling inclusief vakantiebijslag van de echtgenoot van de geëxecuteerde, tot ten hoogste de helft van de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475da en 475e, tweede lid; b. de in artikel 475c, eerste lid, onderdelen a tot en met i, genoemde niet onder beslag liggende vorderingen tot periodieke betaling inclusief vakantiebijslag van de geëxecuteerde; c. de over het voordeel bedoeld in artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964 verschuldigde loonbelasting ten gevolge van het voor privédoeleinden aan de geëxecuteerde ter beschikking gestelde vervoermiddel, indien de geëxecuteerde heeft nagelaten om de inhouding bij aanvang van het eerste kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin het beslag is gelegd te doen eindigen.
2. De hoogte van het op basis van het eerste lid, onderdelen a en b, in mindering te brengen bedrag wordt berekend op basis van het meest recente maandinkomen zoals dat blijkt uit de polisadministratie op het moment van beslaglegging, tenzij dit maandinkomen geen reële afspiegeling vormt van het belastbaar inkomen op het moment van beslaglegging omdat het maandinkomen fluctueert of er sprake is van een incidentele betaling. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze waarop de hoogte van het in mindering te brengen bedrag wordt berekend. Artikel 475d, eerste lid, derde en vierde zin, is van overeenkomstige toepassing.
Uitleg in duidelijke taal
1. De beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475da en 475e, tweede lid, wordt in de onderstaande volgorde verminderd met:
Dit betekent dat het bedrag dat niet onder beslag mag vallen (de beslagvrije voet), zoals omschreven in artikel 475da en artikel 475e, tweede lid, wordt verlaagd (verminderd) met de hieronder genoemde posten, in de aangegeven volgorde.
a. de in artikel 475c, eerste lid, onderdelen a tot en met i, genoemde niet onder beslag liggende vorderingen tot periodieke betaling inclusief vakantiebijslag van de echtgenoot van de geëxecuteerde, tot ten hoogste de helft van de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475da en 475e, tweede lid;
Dit houdt in een vermindering met de periodieke betalingen (inclusief vakantiegeld) die de echtgenoot van de persoon tegen wie beslag is gelegd (de geëxecuteerde) ontvangt en waarop geen beslag ligt, zoals gespecificeerd in artikel 475c, eerste lid, onderdelen a tot en met i. Deze vermindering bedraagt maximaal de helft van de beslagvrije voet zoals bepaald in artikel 475da en artikel 475e, tweede lid.
b. de in artikel 475c, eerste lid, onderdelen a tot en met i, genoemde niet onder beslag liggende vorderingen tot periodieke betaling inclusief vakantiebijslag van de geëxecuteerde;
Dit betreft een vermindering met de periodieke betalingen (inclusief vakantiegeld) die de geëxecuteerde zelf ontvangt en waarop geen beslag ligt, zoals gespecificeerd in artikel 475c, eerste lid, onderdelen a tot en met i.
c. de over het voordeel bedoeld in artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964 verschuldigde loonbelasting ten gevolge van het voor privédoeleinden aan de geëxecuteerde ter beschikking gestelde vervoermiddel, indien de geëxecuteerde heeft nagelaten om de inhouding bij aanvang van het eerste kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin het beslag is gelegd te doen eindigen.
Dit houdt in een vermindering met de loonbelasting die verschuldigd is over het voordeel van een auto van de zaak die voor privégebruik aan de geëxecuteerde ter beschikking is gesteld (zoals bedoeld in artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964). Deze vermindering vindt plaats als de geëxecuteerde niet heeft gezorgd dat de inhouding van deze loonbelasting stopt aan het begin van het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin het beslag is gelegd.
2. De hoogte van het op basis van het eerste lid, onderdelen a en b, in mindering te brengen bedrag wordt berekend op basis van het meest recente maandinkomen zoals dat blijkt uit de polisadministratie op het moment van beslaglegging, tenzij dit maandinkomen geen reële afspiegeling vormt van het belastbaar inkomen op het moment van beslaglegging omdat het maandinkomen fluctueert of er sprake is van een incidentele betaling. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze waarop de hoogte van het in mindering te brengen bedrag wordt berekend. Artikel 475d, eerste lid, derde en vierde zin, is van overeenkomstige toepassing.
Dit lid bepaalt hoe de hoogte van het bedrag dat volgens lid 1, onderdelen a en b, van de beslagvrije voet wordt afgetrokken, wordt vastgesteld. Deze berekening gebeurt op basis van het meest recente maandinkomen zoals bekend in de polisadministratie (een database met loon- en uitkeringsgegevens) op het moment dat het beslag wordt gelegd. Een uitzondering hierop is wanneer dit maandinkomen geen goed beeld geeft van het werkelijke belastbare inkomen op dat moment, bijvoorbeeld omdat het inkomen schommelt of omdat er een eenmalige betaling was. Verdere regels over hoe de hoogte van dit aftrekbedrag precies berekend moet worden, worden vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur (een nadere uitwerking van de wet). De derde en vierde zin van artikel 475d, eerste lid, zijn hierbij ook van toepassing.