Artikel 435 (Verhaalsbeslag goederen derden en betekening)
1. Het staat aan de executant vrij beslag te leggen op alle voor beslag vatbare goederen, waartoe hij bevoegd is zijn vordering te verhalen.
2. Hij is verplicht een beslag dat strekt tot verhaal op een goed dat aan een ander dan de schuldenaar toebehoort, en dat ten laste van die ander wordt gelegd, binnen acht dagen aan de schuldenaar te betekenen.
3. Wordt een beslag van de in het vorige lid bedoelde strekking ten laste van de schuldenaar gelegd, dan is de beslaglegger verplicht het binnen acht dagen aan de ander te betekenen of, zo hij diens recht niet kent, onverwijld nadat hij van dat recht kennis heeft gekregen. Indien de ander, voordat acht dagen na deze betekening zijn verstreken, schriftelijk aan de deurwaarder mededeelt zich tegen het verhaal op zijn goed te verzetten, geldt het beslag jegens hem slechts als conservatoir en kan de executie jegens hem slechts plaatsvinden uit hoofde van een tegen hem verkregen executoriale titel om deze executie te dulden.
Uitleg in duidelijke taal
1. Het staat aan de executant vrij beslag te leggen op alle voor beslag vatbare goederen, waartoe hij bevoegd is zijn vordering te verhalen.
Dit betekent dat de executant
(de partij die een vonnis, beschikking of authentieke akte ten uitvoer legt) de vrijheid heeft om beslag te leggen
op alle goederen die voor beslag vatbaar zijn
, en waarop hij bevoegd is zijn vordering te verhalen
.
2. Hij is verplicht een beslag dat strekt tot verhaal op een goed dat aan een ander dan de schuldenaar toebehoort, en dat ten laste van die ander wordt gelegd, binnen acht dagen aan de schuldenaar te betekenen.
De executant
is verplicht
een beslag
dat strekt tot verhaal
(dient om een vordering te verhalen) op een goed dat aan een ander dan de schuldenaar toebehoort
, en welk beslag ten laste van die ander
(de derde-eigenaar) wordt gelegd
, binnen acht dagen aan de schuldenaar te betekenen
(officieel te laten betekenen door een deurwaarder).
3. Wordt een beslag van de in het vorige lid bedoelde strekking ten laste van de schuldenaar gelegd, dan is de beslaglegger verplicht het binnen acht dagen aan de ander te betekenen of, zo hij diens recht niet kent, onverwijld nadat hij van dat recht kennis heeft gekregen. Indien de ander, voordat acht dagen na deze betekening zijn verstreken, schriftelijk aan de deurwaarder mededeelt zich tegen het verhaal op zijn goed te verzetten, geldt het beslag jegens hem slechts als conservatoir en kan de executie jegens hem slechts plaatsvinden uit hoofde van een tegen hem verkregen executoriale titel om deze executie te dulden.
Indien een beslag van de in het vorige lid bedoelde strekking
(dat wil zeggen, een beslag op een goed dat toebehoort aan een ander dan de schuldenaar) ten laste van de schuldenaar wordt gelegd
(het goed bevindt zich dus bij de schuldenaar), dan is de beslaglegger verplicht
dit beslag binnen acht dagen aan de ander
(de derde-eigenaar) te betekenen
. Als de beslaglegger diens recht
(het recht van de derde-eigenaar op het goed) niet kent, moet de betekening onverwijld
(onmiddellijk) plaatsvinden nadat hij van dat recht kennis heeft gekregen
. Indien de ander
(de derde-eigenaar), voordat acht dagen na deze betekening
zijn verstreken, schriftelijk aan de deurwaarder mededeelt zich tegen het verhaal op zijn goed te verzetten
, dan geldt het beslag jegens hem slechts als conservatoir
(bewarend beslag). De executie
(tenuitvoerlegging) jegens hem
kan dan slechts plaatsvinden uit hoofde van een tegen hem verkregen executoriale titel om deze executie te dulden
(een uitvoerbaar vonnis of akte waarin staat dat hij de executie op zijn goed moet toestaan).
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2019:593 - Onttrekking aan beslag: formele fout en verkoop zonder verplaatsing volstaan
Het niet betekenen van een bodembeslag aan de derde-eigenaar tast de geldigheid van het beslag niet aan. Verkoop en levering van de beslagen goederen, ook zonder fysieke verplaatsing, kwalificeert als onttrekking aan beslag in de zin van artikel 198 Wetboek van Strafrecht.
ECLI:NL:HR:2018:2257 - Bodemrecht, afnamebeding en reële eigendom: verdeling bewijslast bij uitoefening bodemrecht
De Hoge Raad oordeelt dat de Ontvanger voor de 'afnamebedingregel' enkel hoeft te bewijzen dat zaken zijn verstrekt en een afnamebeding geldt. De bewijslast ligt vervolgens bij de derde-eigenaar om aan te tonen dat hij hieruit geen of gering profijt trekt.