Terug naar bibliotheek
Eerste Boek. De wijze van procederen voor de rechtbanken, de hoven en de Hoge Raad
Elfde titel. Cassatie
Derde afdeling. Van de rechtspleging in cassatie in vorderingsprocedures
Artikel 411

Artikel 411 (Verweerschrift en excepties in cassatieprocedure)

Laatste versie

1. De verweerder dient zijn verweerschrift in op een door de Hoge Raad te bepalen datum. Voor de indiening wordt een termijn van vier weken verleend. Indiening geschiedt niet dan nadat de verweerder het verschuldigde griffierecht heeft voldaan. Indien de verweerder het griffierecht niet tijdig heeft voldaan, vervalt zijn recht om verweer in cassatie te voeren of om van zijn zijde in cassatie te komen.

2. De verweerder brengt alle excepties en zijn verweer ten principale tegelijk naar voren, op straffe van verval van niet aangevoerde excepties en, indien niet ten principale verweer is gevoerd, van het recht om dat alsnog te doen. Alleen de in artikel 128, vierde lid, bedoelde exceptie wordt op straffe van verval afzonderlijk voor alle weren van rechten voorgedragen.

Uitleg in duidelijke taal

1. De verweerder dient zijn verweerschrift in op een door de Hoge Raad te bepalen datum. Voor de indiening wordt een termijn van vier weken verleend. Indiening geschiedt niet dan nadat de verweerder het verschuldigde griffierecht heeft voldaan. Indien de verweerder het griffierecht niet tijdig heeft voldaan, vervalt zijn recht om verweer in cassatie te voeren of om van zijn zijde in cassatie te komen.

Dit lid bepaalt dat de verweerder zijn verweerschrift moet indienen op een datum die door de Hoge Raad wordt vastgesteld. Voor deze indiening wordt een termijn van vier weken gegeven. De indiening van het verweerschrift vindt pas plaats nadat de verweerder het vereiste griffierecht heeft betaald. Als de verweerder het griffierecht niet op tijd betaalt, verliest hij het recht om verweer te voeren in de cassatieprocedure of om zelf cassatie in te stellen.

2. De verweerder brengt alle excepties en zijn verweer ten principale tegelijk naar voren, op straffe van verval van niet aangevoerde excepties en, indien niet ten principale verweer is gevoerd, van het recht om dat alsnog te doen. Alleen de in artikel 128, vierde lid, bedoelde exceptie wordt op straffe van verval afzonderlijk voor alle weren van rechten voorgedragen.

Dit lid stelt dat de verweerder al zijn excepties (formele verweermiddelen) en zijn inhoudelijke verweer (verweer ten principale) gelijktijdig moet presenteren. Gebeurt dit niet, dan vervalt het recht op de niet aangevoerde excepties. Indien er geen inhoudelijk verweer is gevoerd, vervalt tevens het recht om dit op een later moment alsnog te doen. De enige uitzondering hierop is de exceptie die genoemd wordt in artikel 128, vierde lid; deze specifieke exceptie moet, op straffe van verval, apart en vóór alle andere verweren worden aangevoerd.