Artikel 358 (Hoger beroep tegen beschikkingen termijnen procedure)
1. Tegen eindbeschikkingen in zaken als bedoeld in artikel 261 staat, behoudens berusting, hoger beroep open.
2. Door de verzoeker en door de in de procedure verschenen belanghebbenden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak en door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden. De artikelen 340 en 350, tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de nieuwe termijn van hoger beroep openstaat voor degene die beroep in cassatie heeft ingesteld. Bij het beroepschrift worden zoveel afschriften gevoegd als er anderen dan hij in eerste aanleg zijn opgeroepen.
3. De termijn loopt in zaken die volgens afdeling 7 van titel 5 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek met een verzoekschrift moeten worden ingeleid, vanaf de dag van de uitspraak, behoudens voor zover het niet verschenen belanghebbenden betreft die, hoewel zij ten tijde van de indiening van het verzoekschrift bekend waren, niet bij name, en zo zij toen onbekend waren, in het geheel niet zijn opgeroepen. Voor de in de vorige zin bedoelde belanghebbenden loopt de termijn vanaf de betekening van de beschikking of het tijdstip waarop de beschikking hun op andere wijze bekend geworden is. Hetzelfde geldt in zaken betreffende executele en vereffening van een nalatenschap.
4. Van tussenbeschikkingen kan hoger beroep slechts tegelijk met dat van de eindbeschikking worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald.
5. Indien hoger beroep is ingesteld, kan ondanks het verstrijken van de in de eerste zin van het tweede lid genoemde termijn en ondanks berusting ieder van de aldaar genoemde personen alsnog bij verweerschrift incidenteel hoger beroep instellen.
Uitleg in duidelijke taal
1. Tegen eindbeschikkingen in zaken als bedoeld in artikel 261 staat, behoudens berusting, hoger beroep open.
Dit betekent dat tegen definitieve beslissingen (eindbeschikkingen) in zaken zoals omschreven in artikel 261, hoger beroep mogelijk is, tenzij een partij zich bij de beslissing heeft neergelegd (berusting).
2. Door de verzoeker en door de in de procedure verschenen belanghebbenden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak en door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden. De artikelen 340 en 350, tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de nieuwe termijn van hoger beroep openstaat voor degene die beroep in cassatie heeft ingesteld. Bij het beroepschrift worden zoveel afschriften gevoegd als er anderen dan hij in eerste aanleg zijn opgeroepen.
Dit lid stelt dat de verzoeker en de belanghebbenden die in de procedure zijn verschenen, het hoger beroep moeten instellen binnen een termijn van drie maanden. Deze termijn begint te lopen vanaf de dag van de uitspraak. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden nadat de beschikking aan hen is betekend (officieel overhandigd) of nadat de beschikking op een andere manier aan hen bekend is geworden. De bepalingen van artikel 340 en artikel 350, tweede lid, gelden hier ook (zijn van overeenkomstige toepassing). Dit houdt in dat de nieuwe termijn voor hoger beroep openstaat voor de partij die beroep in cassatie (beroep bij de Hoge Raad) heeft ingesteld. Bij het indienen van het beroepschrift moeten evenveel kopieën (afschriften) worden gevoegd als er andere partijen dan de indiener in de procedure in eerste aanleg waren opgeroepen.
3. De termijn loopt in zaken die volgens afdeling 7 van titel 5 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek met een verzoekschrift moeten worden ingeleid, vanaf de dag van de uitspraak, behoudens voor zover het niet verschenen belanghebbenden betreft die, hoewel zij ten tijde van de indiening van het verzoekschrift bekend waren, niet bij name, en zo zij toen onbekend waren, in het geheel niet zijn opgeroepen. Voor de in de vorige zin bedoelde belanghebbenden loopt de termijn vanaf de betekening van de beschikking of het tijdstip waarop de beschikking hun op andere wijze bekend geworden is. Hetzelfde geldt in zaken betreffende executele en vereffening van een nalatenschap.
Dit lid specificeert dat in zaken die volgens afdeling 7 van titel 5 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek met een verzoekschrift moeten beginnen, de termijn voor hoger beroep begint te lopen vanaf de dag van de uitspraak. Een uitzondering (behoudens) geldt voor belanghebbenden die niet in de procedure zijn verschenen, in de situatie dat zij weliswaar bekend waren toen het verzoekschrift werd ingediend maar niet met hun naam zijn opgeroepen, of in de situatie dat zij toen onbekend waren en daarom helemaal niet zijn opgeroepen. Voor deze specifieke belanghebbenden begint de termijn voor hoger beroep te lopen vanaf de dag dat de beschikking aan hen is betekend of vanaf het moment dat de beschikking op een andere wijze aan hen bekend is geworden. Deze regel is ook van toepassing op zaken die betrekking hebben op de executele (uitvoering van een testament) en de vereffening (afwikkeling) van een nalatenschap.
4. Van tussenbeschikkingen kan hoger beroep slechts tegelijk met dat van de eindbeschikking worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald.
Dit betekent dat tegen beslissingen die gedurende de procedure worden genomen maar nog niet de definitieve beslissing zijn (tussenbeschikkingen), alleen hoger beroep kan worden ingesteld op hetzelfde moment als het hoger beroep tegen de eindbeschikking. Een uitzondering hierop is als de rechter heeft besloten dat dit anders mag (anders heeft bepaald).
5. Indien hoger beroep is ingesteld, kan ondanks het verstrijken van de in de eerste zin van het tweede lid genoemde termijn en ondanks berusting ieder van de aldaar genoemde personen alsnog bij verweerschrift incidenteel hoger beroep instellen.
Dit lid bepaalt dat als er al hoger beroep is ingesteld door een partij, elk van de personen genoemd in de eerste zin van het tweede lid (de verzoeker en de in de procedure verschenen belanghebbenden) alsnog een eigen hoger beroep kan instellen. Dit wordt incidenteel hoger beroep genoemd en gebeurt via een verweerschrift. Dit kan zelfs als de termijn genoemd in de eerste zin van het tweede lid al voorbij is en zelfs als de betreffende persoon zich eerder bij de uitspraak had neergelegd (berusting).
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2014:3533
ECLI:NL:HR:2014:2665
ECLI:NL:HR:2018:463 - Positie andere ouder bij beëindiging gezag: belanghebbende met volledig appelrecht
In een procedure over beëindiging van gezamenlijk gezag is de ouder die niet zelf in hoger beroep gaat, toch belanghebbende. Op grond van art. 8 EVRM heeft deze ouder het recht om via incidenteel of principaal appel op te komen tegen de beëindiging van ieders gezag.
ECLI:NL:HR:2014:413
ECLI:NL:HR:2020:1806 - Wvggz: De reikwijdte van de hoorplicht van de burgemeester bij een crisismaatregel
De Hoge Raad verduidelijkt de hoorplicht van de burgemeester bij een Wvggz-crisismaatregel. De burgemeester mag de vaststelling of een betrokkene gehoord kan worden aan een deskundige derde overlaten, maar moet de gronden daarvoor verifiëren en verantwoorden. Rechtsbijstand en schadevergoeding worden apart beoordeeld.
ECLI:NL:HR:2021:1924 - Hoge Raad verruimt regels voor tussentijds hoger beroep van tussenvonnissen
De Hoge Raad verruimt de mogelijkheid om tussentijds hoger beroep in te stellen. Een rechter kan op elk moment voor het eindvonnis alsnog bepalen dat hoger beroep tegen een eerder tussenvonnis openstaat. Deze beslissing is een regiebeslissing die niet voor hoger beroep vatbaar is.