Artikel 282a (Gevolgen niet-betaling griffierecht verzoekschriftprocedure)
1. Voor zover bij of krachtens deze wet of een andere wet niet anders is bepaald, houdt de rechter de zaak aan zolang de verzoeker en de belanghebbende het griffierecht niet hebben voldaan en de termijn genoemd in artikel 3, vierde lid, van de Wet griffierechten burgerlijke zaken nog loopt.
2. Heeft de verzoeker het verschuldigde griffierecht niet tijdig voldaan, dan verklaart de rechter de verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek. Voordat de rechter hiertoe overgaat, stelt hij de verzoeker in de gelegenheid zich uit te laten over het niet tijdig voldoen van het verschuldigde griffierecht.
3. Heeft de belanghebbende het verschuldigde griffierecht niet tijdig voldaan, dan betrekt de rechter het ingediende verweerschrift niet bij zijn beslissing op het verzoek. Voordat de rechter hiertoe overgaat, stelt hij de belanghebbende in de gelegenheid zich uit te laten over het niet tijdig voldoen van het verschuldigde griffierecht.
4. De rechter laat het eerste lid, tweede lid, eerste volzin, en derde lid, eerste volzin geheel of ten dele buiten toepassing, indien hij van oordeel is dat de toepassing van die bepalingen gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
5. Tegen beslissingen ingevolge het tweede, derde of vierde lid staat geen hogere voorziening open.
6. Het eerste tot en met vijfde lid is niet van toepassing in zaken bij de voorzieningenrechter.
Uitleg in duidelijke taal
1. Voor zover bij of krachtens deze wet of een andere wet niet anders is bepaald, houdt de rechter de zaak aan zolang de verzoeker en de belanghebbende het griffierecht niet hebben voldaan en de termijn genoemd in artikel 3, vierde lid, van de Wet griffierechten burgerlijke zaken nog loopt.
Dit lid bepaalt dat de rechter de behandeling van de zaak uitstelt (aanhoudt) indien de verzoeker en de belanghebbende het verschuldigde griffierecht nog niet hebben betaald. Dit uitstel geldt zolang de betaling niet is voldaan én de wettelijke termijn voor betaling van het griffierecht, zoals vastgelegd in artikel 3, vierde lid, van de Wet griffierechten burgerlijke zaken, nog niet is verstreken. Dit geldt tenzij in deze wet of een andere wet een afwijkende regeling is opgenomen.
2. Heeft de verzoeker het verschuldigde griffierecht niet tijdig voldaan, dan verklaart de rechter de verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek. Voordat de rechter hiertoe overgaat, stelt hij de verzoeker in de gelegenheid zich uit te laten over het niet tijdig voldoen van het verschuldigde griffierecht.
Dit lid beschrijft de consequentie als de verzoeker het griffierecht niet op tijd betaalt. In dat geval zal de rechter de verzoeker niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek, wat betekent dat het verzoek niet inhoudelijk wordt behandeld. Echter, voordat de rechter deze beslissing neemt, moet hij de verzoeker de kans geven (in de gelegenheid stellen) om een verklaring te geven voor het niet tijdig betalen van het griffierecht.
3. Heeft de belanghebbende het verschuldigde griffierecht niet tijdig voldaan, dan betrekt de rechter het ingediende verweerschrift niet bij zijn beslissing op het verzoek. Voordat de rechter hiertoe overgaat, stelt hij de belanghebbende in de gelegenheid zich uit te laten over het niet tijdig voldoen van het verschuldigde griffierecht.
Dit lid regelt wat er gebeurt als een belanghebbende het griffierecht niet op tijd betaalt. De rechter zal dan het verweerschrift dat de belanghebbende heeft ingediend, niet meenemen (niet betrekken) bij het nemen van zijn beslissing over het oorspronkelijke verzoek. Net als bij de verzoeker, moet de rechter, voordat hij hiertoe besluit, de belanghebbende de mogelijkheid bieden om zich uit te spreken over de reden van de te late betaling.
4. De rechter laat het eerste lid, tweede lid, eerste volzin, en derde lid, eerste volzin geheel of ten dele buiten toepassing, indien hij van oordeel is dat de toepassing van die bepalingen gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Dit lid geeft de rechter de bevoegdheid om de regels uit lid 1 (aanhouden van de zaak), de eerste volzin van lid 2 (niet-ontvankelijk verklaren van de verzoeker), en de eerste volzin van lid 3 (niet betrekken van het verweerschrift) geheel of gedeeltelijk niet toe te passen. Dit kan de rechter doen als hij meent (van oordeel is) dat de toepassing van deze regels, kijkend naar het belang van een of meer partijen om toegang tot de rechter te hebben, zou resulteren in een zeer grote onredelijkheid (onbillijkheid van overwegende aard).
5. Tegen beslissingen ingevolge het tweede, derde of vierde lid staat geen hogere voorziening open.
Dit lid bepaalt dat tegen beslissingen die de rechter neemt op basis van lid 2 (niet-ontvankelijkheid verzoeker), lid 3 (verweerschrift niet betrokken) of lid 4 (buiten toepassing laten van die leden wegens onbillijkheid), geen hoger beroep of cassatie (hogere voorziening) mogelijk is.
6. Het eerste tot en met vijfde lid is niet van toepassing in zaken bij de voorzieningenrechter.
Dit lid stelt dat de voorgaande vijf leden (lid 1 tot en met 5) van dit artikel niet gelden voor zaken die worden behandeld door de voorzieningenrechter, zoals bijvoorbeeld in een kort geding.