Artikel 268 (Relatieve bevoegdheid nalatenschappen en beschermingsmaatregelen)
1. In zaken betreffende nalatenschappen is bevoegd de rechter van de laatste woonplaats van de overledene. In afwijking van de eerste zin is in zaken die volgens afdeling 7 van titel 5 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek met een verzoekschrift moeten worden ingeleid, bevoegd de rechter van de woonplaats van de rechthebbende.
2. Van de in artikel 12, vierde lid, tweede volzin, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, bedoelde beschikking wordt door de griffier afschrift gezonden aan de als uitsluitend bevoegde aangewezen kantonrechter, aan de onder curatele gestelde, de rechthebbende en degene ten behoeve van wie een mentorschap is ingesteld en voorts aan de curator, de mentor en aan ieder der bewindvoerders. Van de beslissing is geen hogere voorziening toegelaten. De kantonrechter die als uitsluitend bevoegde is aangewezen, is aan die aanwijzing gebonden.
Uitleg in duidelijke taal
1. In zaken betreffende nalatenschappen is bevoegd de rechter van de laatste woonplaats van de overledene. In afwijking van de eerste zin is in zaken die volgens afdeling 7 van titel 5 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek met een verzoekschrift moeten worden ingeleid, bevoegd de rechter van de woonplaats van de rechthebbende.
Dit lid bepaalt dat in procedures die over nalatenschappen gaan, de rechter van de laatste woonplaats van de persoon die is overleden, bevoegd is. Echter, als een zaak volgens afdeling 7 van titel 5 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek met een verzoekschrift moet worden begonnen, dan is, in afwijking van de voorgaande regel, de rechter van de woonplaats van de rechthebbende bevoegd.
2. Van de in artikel 12, vierde lid, tweede volzin, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, bedoelde beschikking wordt door de griffier afschrift gezonden aan de als uitsluitend bevoegde aangewezen kantonrechter, aan de onder curatele gestelde, de rechthebbende en degene ten behoeve van wie een mentorschap is ingesteld en voorts aan de curator, de mentor en aan ieder der bewindvoerders. Van de beslissing is geen hogere voorziening toegelaten. De kantonrechter die als uitsluitend bevoegde is aangewezen, is aan die aanwijzing gebonden.
Dit lid stelt dat de griffier een afschrift moet sturen van de beschikking die genoemd wordt in artikel 12, vierde lid, tweede volzin, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Dit afschrift gaat naar de kantonrechter die als uitsluitend bevoegde rechter is aangewezen, naar de persoon die onder curatele is gesteld, naar de rechthebbende, en naar de persoon ten behoeve van wie een mentorschap is ingesteld. Verder wordt het afschrift ook gezonden aan de curator, de mentor en aan alle bewindvoerders. Tegen deze beslissing kan geen hogere voorziening (zoals hoger beroep) worden ingesteld. De kantonrechter die als uitsluitend bevoegde is aangewezen, is verplicht zich aan deze aanwijzing te houden.