Terug naar bibliotheek
Eerste Boek. De wijze van procederen voor de rechtbanken, de hoven en de Hoge Raad
Tweede titel. De dagvaardingsprocedure in eerste aanleg
Tiende afdeling. Incidentele vorderingen
§ 3. Voeging en tussenkomst
Artikel 219

Artikel 219 (Vereisten conclusie voeging tussenkomst)

Laatste versie

1. De conclusie vermeldt:

a. de voornaam, de naam en de woonplaats van degene die de vordering instelt; b. de vordering en de gronden waarop zij berust; c. in zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen, de naam van degene die als advocaat wordt gesteld.

2. De in het eerste lid aangeduide gegevens worden vermeld op straffe van nietigheid. Artikel 122 is van overeenkomstige toepassing.

Uitleg in duidelijke taal

1. De conclusie vermeldt:

Dit betekent dat de conclusie (het schriftelijk stuk waarmee een vordering tot voeging of tussenkomst wordt ingesteld) de hierna volgende informatie moet bevatten.

a. de voornaam, de naam en de woonplaats van degene die de vordering instelt;

Dit specificeert dat de voornaam, de achternaam en de woonplaats moeten worden genoemd van de persoon of entiteit die de vordering tot voeging of tussenkomst indient.

b. de vordering en de gronden waarop zij berust;

Dit vereist dat in de conclusie duidelijk wordt omschreven wat er met de voeging of tussenkomst wordt gevorderd en op welke feitelijke en juridische argumenten (gronden) deze vordering is gebaseerd.

c. in zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen, de naam van degene die als advocaat wordt gesteld.

Dit betekent dat in procedures waarin procesvertegenwoordiging door een advocaat verplicht is, de naam van de advocaat die voor de partij optreedt, in de conclusie vermeld moet worden.

2. De in het eerste lid aangeduide gegevens worden vermeld op straffe van nietigheid. Artikel 122 is van overeenkomstige toepassing.

Dit lid stelt dat als de gegevens genoemd in het eerste lid, onderdeel a (de voornaam, naam en woonplaats), niet in de conclusie worden vermeld, dit kan leiden tot nietigheid van de conclusie. Verder is artikel 122 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op deze situatie van overeenkomstige toepassing.

Gerelateerde rechtspraak

Hoge Raad8x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2018:2220 - Schorsing geding na faillissement: het onvoorwaardelijke recht van de wederpartij - 29 november 2018

ECLI:NL:HR:2018:222029 november 2018Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak

De wederpartij van een gefailleerde heeft op grond van art. 27 Fw het onvoorwaardelijke recht om schorsing van het geding te vorderen. Een aanbod tot zekerheidsstelling voor proceskosten of een onbewezen stelling van cessie of lastgeving door de gefailleerde staat hieraan niet in de weg.

Hoge Raad4x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2005:AU3262 - Hoge Raad - 8 december 2005

ECLI:NL:HR:2005:AU32628 december 2005Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Civiel RechtPersonen en Familierecht, Burgerlijk Procesrecht
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2024:7583 - Rechtbank Rotterdam - 13 augustus 2024

ECLI:NL:RBROT:2024:758313 augustus 2024Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2024:7485 - Rechtbank Rotterdam - 20 augustus 2024

ECLI:NL:RBROT:2024:748520 augustus 2024Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2023:1067 - Doorhaling ter rolle en schorsing geding echtgenoot failliet (art. 29 Fw) - 6 juli 2023

ECLI:NL:HR:2023:10676 juli 2023Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak

Een hof mag niet beslissen op een hoger beroep dat ambtshalve is doorgehaald en niet opnieuw aanhangig is gemaakt. Een vordering tegen de echtgenoot van een failliet (gehuwd in gemeenschap van goederen) valt onder de schorsingsregeling van art. 29 Fw.

Civiel RechtBurgerlijk Procesrecht, Insolventierecht
Internationaal PubliekrechtMensenrechten