Artikel 192 (Horen niet door rechter benoemde deskundigen)
1. Op verzoek van een partij kan de rechter toestemming verlenen voor het horen van deskundigen die niet door de rechter zijn benoemd op de mondelinge behandeling, bedoeld in artikel 87, derde lid, of op een afzonderlijke zitting.
2. De rechter ten overstaan van wie in een zaak bewijs wordt bijgebracht, kan aan partijen toestaan bij die gelegenheid ook zodanige deskundigen te doen horen.
3. Als de rechter een verhoor van een zodanige deskundige heeft toegestaan, is ook de wederpartij bevoegd op dezelfde voet deskundigen te doen horen.
4. De artikelen 166, derde lid, 167 tot en met 170, 174 tot en met 177, eerste lid, 179, tweede, derde en vierde lid, en 180 tot en met 185 over het getuigenverhoor zijn van overeenkomstige toepassing op het verhoor van deze deskundigen.
5. Artikel 186, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing wanneer de rechter na een bericht of verhoor van een niet door de rechter benoemde deskundige, op verzoek van een partij of ambtshalve een deskundige wil benoemen als bedoeld in artikel 186, eerste lid.
Uitleg in duidelijke taal
1. Op verzoek van een partij kan de rechter toestemming verlenen voor het horen van deskundigen die niet door de rechter zijn benoemd op de mondelinge behandeling, bedoeld in artikel 87, derde lid, of op een afzonderlijke zitting.
Dit lid bepaalt dat de rechter, indien een partij daarom verzoekt, toestemming kan geven om deskundigen te horen die niet door de rechter zelf zijn aangewezen. Dit horen kan plaatsvinden tijdens de mondelinge behandeling, zoals gespecificeerd in artikel 87, derde lid, of tijdens een aparte, daartoe bestemde zitting.
2. De rechter ten overstaan van wie in een zaak bewijs wordt bijgebracht, kan aan partijen toestaan bij die gelegenheid ook zodanige deskundigen te doen horen.
Dit lid stelt dat de rechter, voor wie in een specifieke zaak bewijs wordt aangeleverd, partijen kan toestaan om op datzelfde moment ook dergelijke (niet door de rechter benoemde) deskundigen aan het woord te laten.
3. Als de rechter een verhoor van een zodanige deskundige heeft toegestaan, is ook de wederpartij bevoegd op dezelfde voet deskundigen te doen horen.
Dit lid geeft aan dat indien de rechter toestemming heeft verleend voor het horen van een deskundige die niet door de rechter is benoemd, de tegenpartij (wederpartij) eveneens het recht heeft om op een vergelijkbare wijze eigen deskundigen te laten horen.
4. De artikelen 166, derde lid, 167 tot en met 170, 174 tot en met 177, eerste lid, 179, tweede, derde en vierde lid, en 180 tot en met 185 over het getuigenverhoor zijn van overeenkomstige toepassing op het verhoor van deze deskundigen.
Dit lid verklaart dat de bepalingen uit de artikelen 166, derde lid, 167 tot en met 170, 174 tot en met 177, eerste lid, 179, tweede, derde en vierde lid, en 180 tot en met 185, die de regels voor het getuigenverhoor bevatten, ook op een vergelijkbare manier (van overeenkomstige toepassing) gelden voor het verhoor van de in dit artikel bedoelde deskundigen.
5. Artikel 186, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing wanneer de rechter na een bericht of verhoor van een niet door de rechter benoemde deskundige, op verzoek van een partij of ambtshalve een deskundige wil benoemen als bedoeld in artikel 186, eerste lid.
Dit lid stelt dat artikel 186, vijfde lid, op een vergelijkbare wijze (van overeenkomstige toepassing) geldt, indien de rechter, na kennisname van een rapport (bericht) van of na het horen van een deskundige die niet door de rechter is benoemd, overweegt om zelf (ambtshalve) of op verzoek van een partij een deskundige te benoemen conform de procedure beschreven in artikel 186, eerste lid.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:1996:ZC2208
ECLI:NL:HR:2006:AX8295
ECLI:NL:HR:1994:ZC1235
ECLI:NL:HR:2005:AU3262
ECLI:NL:HR:2016:286 - Faillissementswet: recht op inzage getuigenverklaring bij vrijheidsbeneming
De failliet heeft in beginsel recht op inzage in een getuigenverklaring (art. 66 Fw) die wordt gebruikt om zijn inbewaringstelling (art. 87 Fw) te onderbouwen. Het verdedigingsbelang weegt zwaar vanwege de inbreuk op het recht op vrijheid (art. 5 EVRM).