Terug naar bibliotheek
Eerste Boek. De wijze van procederen voor de rechtbanken, de hoven en de Hoge Raad
Tweede titel. De dagvaardingsprocedure in eerste aanleg
Negende afdeling. Bewijs
§ 4. Getuigen
Artikel 177

Artikel 177 (Procedure getuigenverhoor eed en aanmaning)

Laatste versie

1. Op de bepaalde dag vraagt de rechter de getuigen hun naam, voornamen, leeftijd, beroep en woon- of verblijfplaats, of zij bloed- of aanverwant zijn van de partijen of van een van hen, en zo ja in welke graad, alsmede of zij in dienstverband staan tot partijen of een van hen.

2. De getuigen zweren, alvorens hun getuigenis af te leggen, op de bij de wet bepaalde wijze de eed de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen.

3. Indien een getuige de betekenis van de eed niet voldoende kan beseffen of de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, wordt hij niet beëdigd, maar wordt hij aangemaand de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zeggen. Indien het bewijs mede wordt aangenomen op de verklaring van een zodanige getuige, geeft het vonnis daarvan in het bijzonder reden.

4. Overigens mag de rechter aan een onbeëdigde verklaring slechts bewijs ontlenen indien hij in het vonnis vermeldt dat de eed ten onrechte niet is afgenomen en dat het niet mogelijk is de getuige opnieuw te horen.

Uitleg in duidelijke taal

1. Op de bepaalde dag vraagt de rechter de getuigen hun naam, voornamen, leeftijd, beroep en woon- of verblijfplaats, of zij bloed- of aanverwant zijn van de partijen of van een van hen, en zo ja in welke graad, alsmede of zij in dienstverband staan tot partijen of een van hen.

Dit lid bepaalt dat de rechter op de vastgestelde dag aan de getuigen vraagt naar hun persoonlijke gegevens, zoals naam, voornamen, leeftijd, beroep en woon- of verblijfplaats. Daarnaast informeert de rechter of de getuigen familie (bloed- of aanverwant) zijn van de betrokken partijen of een van hen, en zo ja, in welke familiegraad. Tevens wordt gevraagd of de getuigen een dienstverband hebben met de partijen of een van hen.

2. De getuigen zweren, alvorens hun getuigenis af te leggen, op de bij de wet bepaalde wijze de eed de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen.

Dit lid stelt dat getuigen, voordat zij hun verklaring (getuigenis) afleggen, de eed moeten afleggen. Dit gebeurt op de manier die in de wet is voorgeschreven. Met deze eed zweren zij dat zij de volledige waarheid zullen spreken en niets anders dan de waarheid.

3. Indien een getuige de betekenis van de eed niet voldoende kan beseffen of de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, wordt hij niet beëdigd, maar wordt hij aangemaand de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zeggen. Indien het bewijs mede wordt aangenomen op de verklaring van een zodanige getuige, geeft het vonnis daarvan in het bijzonder reden.

Dit lid beschrijft een uitzondering: als een getuige de strekking (betekenis) van de eed niet goed begrijpt (niet voldoende kan beseffen) of nog geen zestien jaar oud is, dan wordt deze getuige niet beëdigd. In plaats daarvan wordt de getuige aangemaand om de volledige waarheid en niets anders dan de waarheid te vertellen. Als de rechter bewijs mede baseert (mede wordt aangenomen) op de verklaring van zo'n niet-beëdigde getuige, dan moet het vonnis hiervoor een specifieke motivering (in het bijzonder reden) bevatten.

4. Overigens mag de rechter aan een onbeëdigde verklaring slechts bewijs ontlenen indien hij in het vonnis vermeldt dat de eed ten onrechte niet is afgenomen en dat het niet mogelijk is de getuige opnieuw te horen.

Dit lid voegt toe dat de rechter alleen bewijs mag halen (ontlenen) uit een verklaring waarvoor geen eed is afgelegd (onbeëdigde verklaring) onder twee voorwaarden: ten eerste, de rechter moet in het vonnis aangeven (vermeldt) dat de eed ten onrechte niet is afgenomen. Ten tweede moet het niet mogelijk zijn om de getuige nog een keer te horen (opnieuw te horen).

Gerelateerde rechtspraak

Hoge Raad47x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2001:AB2432

ECLI:NL:HR:2001:AB243229 juni 2001Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad43x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2003:AF3807

ECLI:NL:HR:2003:AF38072 mei 2003Dit wetsartikel wordt 3 keer genoemd in deze uitspraak
Civiel RechtLetselschaderecht, Verbintenissenrecht, Burgerlijk Procesrecht
Hoge Raad34x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2006:AU4529

ECLI:NL:HR:2006:AU452920 januari 2006Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak
Civiel RechtBurgerlijk Procesrecht, Verzekeringsrecht
Hoge Raad34x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2000:AA8895

ECLI:NL:HR:2000:AA88958 december 2000Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad20x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2002:AE7351

ECLI:NL:HR:2002:AE735129 november 2002Dit wetsartikel wordt 3 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad19x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2000:AA5404

ECLI:NL:HR:2000:AA54047 april 2000Dit wetsartikel wordt 3 keer genoemd in deze uitspraak
Civiel RechtBurgerlijk Procesrecht, Verbintenissenrecht, Vastgoedrecht
Hoge Raad16x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2001:AB2737

ECLI:NL:HR:2001:AB273723 november 2001Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Civiel RechtGezondheidsrecht, Burgerlijk Procesrecht, Letselschaderecht, Verbintenissenrecht
Hoge Raad13x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2000:AA4278

ECLI:NL:HR:2000:AA427814 januari 2000Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad13x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2001:AD3953

ECLI:NL:HR:2001:AD395330 november 2001Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad13x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2001:AD3963

ECLI:NL:HR:2001:AD396323 november 2001Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Civiel RechtGezondheidsrecht, Letselschaderecht, Verbintenissenrecht