Artikel 177 (Procedure getuigenverhoor eed en aanmaning)
1. Op de bepaalde dag vraagt de rechter de getuigen hun naam, voornamen, leeftijd, beroep en woon- of verblijfplaats, of zij bloed- of aanverwant zijn van de partijen of van een van hen, en zo ja in welke graad, alsmede of zij in dienstverband staan tot partijen of een van hen.
2. De getuigen zweren, alvorens hun getuigenis af te leggen, op de bij de wet bepaalde wijze de eed de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen.
3. Indien een getuige de betekenis van de eed niet voldoende kan beseffen of de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, wordt hij niet beëdigd, maar wordt hij aangemaand de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zeggen. Indien het bewijs mede wordt aangenomen op de verklaring van een zodanige getuige, geeft het vonnis daarvan in het bijzonder reden.
4. Overigens mag de rechter aan een onbeëdigde verklaring slechts bewijs ontlenen indien hij in het vonnis vermeldt dat de eed ten onrechte niet is afgenomen en dat het niet mogelijk is de getuige opnieuw te horen.
Uitleg in duidelijke taal
1. Op de bepaalde dag vraagt de rechter de getuigen hun naam, voornamen, leeftijd, beroep en woon- of verblijfplaats, of zij bloed- of aanverwant zijn van de partijen of van een van hen, en zo ja in welke graad, alsmede of zij in dienstverband staan tot partijen of een van hen.
Dit lid bepaalt dat de rechter op de vastgestelde dag aan de getuigen vraagt naar hun persoonlijke gegevens, zoals naam, voornamen, leeftijd, beroep en woon- of verblijfplaats. Daarnaast informeert de rechter of de getuigen familie (bloed- of aanverwant) zijn van de betrokken partijen of een van hen, en zo ja, in welke familiegraad. Tevens wordt gevraagd of de getuigen een dienstverband hebben met de partijen of een van hen.
2. De getuigen zweren, alvorens hun getuigenis af te leggen, op de bij de wet bepaalde wijze de eed de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen.
Dit lid stelt dat getuigen, voordat zij hun verklaring (getuigenis) afleggen, de eed moeten afleggen. Dit gebeurt op de manier die in de wet is voorgeschreven. Met deze eed zweren zij dat zij de volledige waarheid zullen spreken en niets anders dan de waarheid.
3. Indien een getuige de betekenis van de eed niet voldoende kan beseffen of de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, wordt hij niet beëdigd, maar wordt hij aangemaand de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zeggen. Indien het bewijs mede wordt aangenomen op de verklaring van een zodanige getuige, geeft het vonnis daarvan in het bijzonder reden.
Dit lid beschrijft een uitzondering: als een getuige de strekking (betekenis) van de eed niet goed begrijpt (niet voldoende kan beseffen) of nog geen zestien jaar oud is, dan wordt deze getuige niet beëdigd. In plaats daarvan wordt de getuige aangemaand om de volledige waarheid en niets anders dan de waarheid te vertellen. Als de rechter bewijs mede baseert (mede wordt aangenomen) op de verklaring van zo'n niet-beëdigde getuige, dan moet het vonnis hiervoor een specifieke motivering (in het bijzonder reden) bevatten.
4. Overigens mag de rechter aan een onbeëdigde verklaring slechts bewijs ontlenen indien hij in het vonnis vermeldt dat de eed ten onrechte niet is afgenomen en dat het niet mogelijk is de getuige opnieuw te horen.
Dit lid voegt toe dat de rechter alleen bewijs mag halen (ontlenen) uit een verklaring waarvoor geen eed is afgelegd (onbeëdigde verklaring) onder twee voorwaarden: ten eerste, de rechter moet in het vonnis aangeven (vermeldt) dat de eed ten onrechte niet is afgenomen. Ten tweede moet het niet mogelijk zijn om de getuige nog een keer te horen (opnieuw te horen).