Artikel 151 (Dwingend bewijs en vrijheid van tegenbewijs)
1. Dwingend bewijs houdt in dat de rechter verplicht is de inhoud van bepaalde bewijsmiddelen als waar aan te nemen dan wel verplicht is de bewijskracht te erkennen die de wet aan bepaalde gegevens verbindt.
2. Tegenbewijs, ook tegen dwingend bewijs, staat vrij, tenzij de wet het uitsluit.
Uitleg in duidelijke taal
1. Dwingend bewijs houdt in dat de rechter verplicht is de inhoud van bepaalde bewijsmiddelen als waar aan te nemen dan wel verplicht is de bewijskracht te erkennen die de wet aan bepaalde gegevens verbindt.
Dit betekent dat dwingend bewijs inhoudt dat de rechter verplicht is om óf de inhoud van bepaalde bewijsmiddelen als waar aan te nemen, óf de rechter verplicht is de bewijskracht te erkennen die de wet aan bepaalde gegevens verbindt.
2. Tegenbewijs, ook tegen dwingend bewijs, staat vrij, tenzij de wet het uitsluit.
Dit houdt in dat het leveren van tegenbewijs, ook tegen dwingend bewijs, is toegestaan (staat vrij), behalve als de wet dit expliciet uitsluit.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2007:AZ3178
ECLI:NL:HR:2010:BM8933
ECLI:NL:HR:2018:148 - Uitleg kettingbeding: Haviltex-maatstaf geldt ook voor rechtsopvolgers onder bijzondere titel
Bij de uitleg van een contractuele verplichting tussen twee oorspronkelijke partijen geldt de Haviltex-maatstaf. Deze maatstaf blijft van toepassing op de rechtsverhouding met hun rechtsopvolgers onder bijzondere titel, tenzij de opvolger zich op derdenbescherming (art. 3:36 BW) kan beroepen.
ECLI:NL:HR:2012:BU6506
ECLI:NL:HR:2007:AZ0613
ECLI:NL:HR:2020:726 - Comparitie na aanbrengen en het recht op tegenbewijs bij verjaring
De regels voor een mondelinge behandeling voor een meervoudige kamer gelden niet voor een comparitie na aanbrengen. Een partij die tegenbewijs aanbiedt, moet hiertoe worden toegelaten; het bewijsaanbod mag niet worden gepasseerd op basis van een prognose over de uitkomst of de eis van specificatie.