Terug naar bibliotheek
Derde Boek. Van rechtspleging van onderscheiden aard
Titel 13. Van rechtspleging in zaken betreffende de teruggave van cultuurgoederen
Artikel 1008

Artikel 1008 (Rechtsvordering teruggave onrechtmatig uitgebrachte cultuurgoederen)

Laatste versie

Een lid-staat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte kan voor de naar de regels van dit Wetboek bevoegde rechtbank een rechtsvordering tot teruggave van een roerende zaak die een cultuurgoed is in de zin van artikel 2, onder 1, van Richtlijn 2014/60/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lid-staat zijn gebracht en houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 (PbEU 2014, L 159), instellen tegen de bezitter of, bij ontstentenis van een bezitter, tegen de houder van die zaak, mits de zaak na 31 december 1992 op onrechtmatige wijze buiten zijn grondgebied is gebracht zonder dat deze onrechtmatigheid inmiddels is opgeheven, met dien verstande dat voor de Republiek Oostenrijk geldt dat de zaak na 30 juni 1994 buiten het grondgebied van deze staat dient te zijn gebracht, dat voor de Republiek Finland, de Republiek IJsland, het Koninkrijk Noorwegen en het Koninkrijk Zweden geldt dat de zaak na 31 december 1994 buiten het grondgebied van de desbetreffende staat dient te zijn gebracht en dat voor het Vorstendom Liechtenstein geldt dat de zaak na 30 april 1995 buiten het grondgebied van deze staat dient te zijn gebracht.

Uitleg in duidelijke taal

Een lid-staat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte kan voor de naar de regels van dit Wetboek bevoegde rechtbank een rechtsvordering tot teruggave van een roerende zaak die een cultuurgoed is in de zin van artikel 2, onder 1, van Richtlijn 2014/60/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lid-staat zijn gebracht en houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 (PbEU 2014, L 159), instellen tegen de bezitter of, bij ontstentenis van een bezitter, tegen de houder van die zaak, mits de zaak na 31 december 1992 op onrechtmatige wijze buiten zijn grondgebied is gebracht zonder dat deze onrechtmatigheid inmiddels is opgeheven, met dien verstande dat voor de Republiek Oostenrijk geldt dat de zaak na 30 juni 1994 buiten het grondgebied van deze staat dient te zijn gebracht, dat voor de Republiek Finland, de Republiek IJsland, het Koninkrijk Noorwegen en het Koninkrijk Zweden geldt dat de zaak na 31 december 1994 buiten het grondgebied van de desbetreffende staat dient te zijn gebracht en dat voor het Vorstendom Liechtenstein geldt dat de zaak na 30 april 1995 buiten het grondgebied van deze staat dient te zijn gebracht.

Dit artikel bepaalt dat een lidstaat van de Europese Unie, of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, een juridische procedure (rechtsvordering) kan starten. Deze procedure kan worden ingesteld bij de rechtbank die volgens de regels van dit Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevoegd is. De rechtsvordering heeft als doel de teruggave van een roerende zaak. Deze zaak moet een cultuurgoed zijn zoals gedefinieerd in artikel 2, onder 1, van Richtlijn 2014/60/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht en houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 (PbEU 2014, L 159). De vordering wordt ingesteld tegen de persoon die de zaak in bezit heeft (de bezitter) of, als er geen bezitter is (bij ontstentenis van een bezitter), tegen de persoon die de zaak feitelijk onder zich heeft (de houder van die zaak). Een voorwaarde hiervoor is dat de zaak na 31 december 1992 op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van de eisende staat is gebracht, en deze onrechtmatigheid mag sindsdien niet zijn rechtgezet (opgeheven). Daarbij gelden de volgende specifieke ingangsdata voor bepaalde staten (met dien verstande dat):

  • Voor de Republiek Oostenrijk: de zaak dient na 30 juni 1994 buiten het grondgebied van deze staat te zijn gebracht.
  • Voor de Republiek Finland, de Republiek IJsland, het Koninkrijk Noorwegen en het Koninkrijk Zweden: de zaak dient na 31 december 1994 buiten het grondgebied van de desbetreffende staat te zijn gebracht.
  • Voor het Vorstendom Liechtenstein: de zaak dient na 30 april 1995 buiten het grondgebied van deze staat te zijn gebracht.