Artikel 10
1. Ingeval het voortbrengsel of de werkwijze, waarvoor octrooi wordt aangevraagd, is uitgevonden door iemand, die in dienst van een ander een betrekking bekleedt, welker aard medebrengt, dat hij zijn bijzondere kennis aanwende tot het doen van uitvindingen van dezelfde soort als die, waarop de octrooiaanvrage betrekking heeft, heeft de werkgever aanspraak op octrooi. Voor de toepassing van artikel 2, derde en vierde lid, op het onderwerp van een aanvrage, ingediend door de in de vorige volzin bedoelde werkgever, blijft een door de niet-gerechtigde ingediende aanvrage buiten beschouwing.
2. Ingeval de uitvinder niet geacht kan worden in het door hem genoten loon of in een bijzondere door hem te ontvangen uitkering vergoeding te vinden voor het gemis aan octrooi, is de werkgever verplicht, hem een in verband met het geldelijk belang der uitvinding en met de omstandigheden, waaronder zij plaats had, billijk bedrag toe te leggen. Indien de werkgever en de uitvinder omtrent dat bedrag niet tot overeenstemming kunnen komen, kunnen zij zich schriftelijk wenden tot de Octrooiraad met het verzoek, dat het bedrag door deze worde vastgesteld. De Octrooiraad voldoet aan dat verzoek. Aan zijn met redenen omklede beslissing zijn partijen gehouden. Maken de werkgever en de uitvinder niet van deze bevoegdheid gebruik, dan is artikel 56 van toepassing. Elk vorderingsrecht van de uitvinder krachtens deze bepaling vervalt na verloop van drie jaren sedert de dagtekening van het octrooi.
3. Elk beding, waarbij van het in het vorige lid bepaalde wordt afgeweken, is nietig.
Details
[Regeling vervallen per 01-09-2004]