Terug naar bibliotheek
Hoofdstuk II. Verkeersregels
§ 13. Gebruik van lichten tijdens het rijden
Artikel 35

Artikel 35

Laatste versie

1. Fietsers voeren tijdens het rijden bij nacht of bij dag indien het zicht ernstig wordt belemmerd, verlichting overeenkomstig het tweede tot en met het vierde lid.

2. Een fiets op twee wielen en een fiets op drie wielen met één voorwiel moeten zijn voorzien van een wit of geel licht dat aan de voorzijde wordt gevoerd, tenzij de bestuurder een wit of geel licht voert op zijn borst.

3. Op een fiets op meer dan twee wielen met twee voorwielen moeten aan de voorzijde twee witte of twee gele symmetrisch links en rechts van het midden bevestigde lichten worden gevoerd.

4. Een fiets moet zijn voorzien van een rood achterlicht dat aan de achterzijde wordt gevoerd, tenzij de bestuurder of een achter de bestuurder gezeten passagier een rood licht voert op zijn rug.

5. Een fiets mag zijn voorzien van twee ambergeel licht stralende richtingaanwijzers aan de voorzijde en twee aan de achterzijde.

6. Er mogen niet meer lichten worden gevoerd op een fiets, door de bestuurder daarvan of door een achter de bestuurder gezeten passagier dan de in het tweede tot en met vijfde lid genoemde lichten.

Details

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2008. Zie het overzicht van wijzigingen]

Rechtspraak waarin dit artikel wordt benoemd

1 uitspraak gevonden