Artikel 6. Criteria voor het starten van een nieuwe opleiding
1. De minister stemt in ieder geval in met een voornemen tot het verzorgen van een nieuwe opleiding in de zin van artikel 6.2, eerste lid, van de wet indien het instellingsbestuur heeft aangetoond dat:
a. de arbeidsmarkt behoefte heeft aan de opleiding, en b. vervolgens voor deze opleiding in het bestaande opleidingsaanbod, ruimte is voor de opleiding.
2. De arbeidsmarktbehoefte als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, dient door het instellingsbestuur in ieder geval kwantitatief te worden onderbouwd. De arbeidsmarktbehoefte kan aanvullend kwalitatief worden onderbouwd.
3. Voor de onderbouwing van de ruimte bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, toont het instellingsbestuur aan:
a. de noodzaak om een nieuwe opleiding te starten; b. waarom deze ontwikkeling past bij het profiel van de instelling, zoals beschreven in het instellingsplan. Hierbij dient ook aandacht te worden besteed aan het profiel van instellingen met verwant bekostigd aanbod.
4. Bij de noodzaak als bedoeld in het derde lid, onderdeel a, wordt onderbouwd dat de nieuwe opleiding voorziet in een noodzakelijke aanvulling op het eigen en landelijke bestaande opleidingsaanbod en waarom het niet mogelijk is om de gewenste ontwikkeling vorm te geven via het landelijke bestaande opleidingsaanbod. Voorts wordt onderbouwd dat de komst van de nieuwe opleiding geen negatieve gevolgen heeft voor de spreiding van het landelijke bestaande opleidingsaanbod.