Artikel 9 (Scheiding kind-ouders, contactrecht, staatsmaatregelen)
1. De Staten die partij zijn, waarborgen dat een kind niet wordt gescheiden van zijn of haar ouders tegen hun wil, tenzij de bevoegde autoriteiten, onder voorbehoud van de mogelijkheid van rechterlijke toetsing, in overeenstemming met het toepasselijke recht en de toepasselijke procedures, beslissen dat deze scheiding noodzakelijk is in het belang van het kind. Een dergelijke beslissing kan noodzakelijk zijn in een bepaald geval, zoals wanneer er sprake is van misbruik of verwaarlozing van het kind door de ouders, of wanneer de ouders gescheiden leven en er een beslissing moet worden genomen ten aanzien van de verblijfplaats van het kind.
2. In procedures ingevolge het eerste lid van dit artikel dienen alle betrokken partijen de gelegenheid te krijgen aan de procedures deel te nemen en hun standpunten naar voren te brengen.
3. De Staten die partij zijn, eerbiedigen het recht van het kind dat van een ouder of beide ouders is gescheiden, op regelmatige basis persoonlijke betrekkingen en rechtstreeks contact met beide ouders te onderhouden, tenzij dit in strijd is met het belang van het kind.
4. Indien een dergelijke scheiding voortvloeit uit een maatregel genomen door een Staat die partij is, zoals de inhechtenisneming, gevangenneming, verbanning, deportatie, of uit een maatregel het overlijden ten gevolge hebbend (met inbegrip van overlijden, door welke oorzaak ook, terwijl de betrokkene door de Staat in bewaring wordt gehouden) van één ouder of beide ouders of van het kind, verstrekt die Staat, op verzoek, aan de ouders, aan het kind of, indien van toepassing, aan een ander familielid van het kind de noodzakelijke inlichtingen over waar het afwezige lid van het gezin zich bevindt of waar de afwezige leden van het gezin zich bevinden, tenzij het verstrekken van die inlichtingen het welzijn van het kind zou schaden. De Staten die partij zijn, waarborgen voorts dat het indienen van een dergelijk verzoek op zich geen nadelige gevolgen heeft voor de betrokkene(n).
Uitleg in duidelijke taal
1. De Staten die partij zijn, waarborgen dat een kind niet wordt gescheiden van zijn of haar ouders tegen hun wil, tenzij de bevoegde autoriteiten, onder voorbehoud van de mogelijkheid van rechterlijke toetsing, in overeenstemming met het toepasselijke recht en de toepasselijke procedures, beslissen dat deze scheiding noodzakelijk is in het belang van het kind. Een dergelijke beslissing kan noodzakelijk zijn in een bepaald geval, zoals wanneer er sprake is van misbruik of verwaarlozing van het kind door de ouders, of wanneer de ouders gescheiden leven en er een beslissing moet worden genomen ten aanzien van de verblijfplaats van het kind.
Dit lid bepaalt dat de landen die het Verdrag inzake de rechten van het kind hebben aanvaard (de Staten die partij zijn), moeten garanderen (waarborgen) dat een kind niet tegen de wil van zijn of haar ouders van hen wordt gescheiden. Een uitzondering hierop is (tenzij) wanneer de daartoe bevoegde instanties (bevoegde autoriteiten) beslissen dat een dergelijke scheiding noodzakelijk is in het belang van het kind. Deze beslissing moet genomen worden met de mogelijkheid van een controle door een rechter (rechterlijke toetsing) en moet in lijn zijn met de geldende wetten en procedures (in overeenstemming met het toepasselijke recht en de toepasselijke procedures). Zo'n beslissing tot scheiding kan bijvoorbeeld nodig zijn als er sprake is van misbruik of verwaarlozing van het kind door de ouders, of als de ouders niet samenleven (gescheiden leven) en er een besluit moet worden genomen over waar het kind zal wonen (de verblijfplaats van het kind).
2. In procedures ingevolge het eerste lid van dit artikel dienen alle betrokken partijen de gelegenheid te krijgen aan de procedures deel te nemen en hun standpunten naar voren te brengen.
Dit lid stelt dat in alle juridische of administratieve processen (procedures) die voortvloeien uit een beslissing tot scheiding zoals beschreven in het eerste lid, alle betrokken partijen (zoals het kind, de ouders en eventueel andere direct belanghebbenden) de kans moeten krijgen (de gelegenheid te krijgen) om aan deze processen deel te nemen en hun mening of zienswijze (hun standpunten) kenbaar te maken (naar voren te brengen).
3. De Staten die partij zijn, eerbiedigen het recht van het kind dat van een ouder of beide ouders is gescheiden, op regelmatige basis persoonlijke betrekkingen en rechtstreeks contact met beide ouders te onderhouden, tenzij dit in strijd is met het belang van het kind.
Dit lid verplicht de Staten die partij zijn om het recht van een kind dat gescheiden is van één of beide ouders te respecteren (eerbiedigen). Dit recht houdt in dat het kind op regelmatige basis persoonlijke betrekkingen en rechtstreeks contact met beide ouders mag onderhouden. Een uitzondering hierop is (tenzij) wanneer zulk contact schadelijk zou zijn voor het kind, oftewel in strijd is met het belang van het kind.
4. Indien een dergelijke scheiding voortvloeit uit een maatregel genomen door een Staat die partij is, zoals de inhechtenisneming, gevangenneming, verbanning, deportatie, of uit een maatregel het overlijden ten gevolge hebbend (met inbegrip van overlijden, door welke oorzaak ook, terwijl de betrokkene door de Staat in bewaring wordt gehouden) van één ouder of beide ouders of van het kind, verstrekt die Staat, op verzoek, aan de ouders, aan het kind of, indien van toepassing, aan een ander familielid van het kind de noodzakelijke inlichtingen over waar het afwezige lid van het gezin zich bevindt of waar de afwezige leden van het gezin zich bevinden, tenzij het verstrekken van die inlichtingen het welzijn van het kind zou schaden. De Staten die partij zijn, waarborgen voorts dat het indienen van een dergelijk verzoek op zich geen nadelige gevolgen heeft voor de betrokkene(n).
Dit lid behandelt situaties waarin de scheiding tussen een kind en zijn ouder(s) het gevolg is van een handeling van de Staat (maatregel genomen door een Staat die partij is). Voorbeelden hiervan zijn inhechtenisneming, gevangenneming, verbanning, deportatie, of het overlijden van een ouder of het kind terwijl deze persoon door de Staat werd vastgehouden (door de Staat in bewaring wordt gehouden). In dergelijke gevallen moet de Staat, als daarom wordt gevraagd (op verzoek), aan de ouders, het kind, of een ander relevant familielid, de noodzakelijke inlichtingen geven over de verblijfplaats van het afwezige gezinslid of de afwezige gezinsleden. Deze informatieverstrekking vindt niet plaats (tenzij) als dit schadelijk zou zijn voor het welzijn van het kind (het welzijn van het kind zou schaden). Verder moeten de Staten die partij zijn ervoor zorgen (waarborgen voorts) dat het doen van zo'n verzoek om informatie geen negatieve consequenties (nadelige gevolgen) heeft voor de persoon of personen die het verzoek indienen (de betrokkene(n)).
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2014:91
ECLI:NL:HR:2014:748
ECLI:NL:HR:2021:1513 - Hoge Raad: Bevel tot terugverhuizen ook mogelijk na verkrijgen gezamenlijk gezag
De rechter kan een ouder bevelen terug te verhuizen, ook als deze is verhuisd met eenhoofdig gezag, zodra er gezamenlijk gezag is vastgesteld (art. 1:253a BW). Ook bij eenhoofdig gezag kan een bevel tot terugverhuizen een passende maatregel zijn op grond van art. 8 EVRM.