Terug naar bibliotheek
Vertaling : NL
Verdrag inzake de rechten van het kind
DEEL I
Artikel 29

Artikel 29 (Doelstellingen onderwijs kinderrechten)

Laatste versie

1. De Staten die partij zijn, komen overeen dat het onderwijs aan het kind dient te zijn gericht op:

a. de zo volledig mogelijke ontplooiing van de persoonlijkheid, talenten en geestelijke en lichamelijke vermogens van het kind; b. het bijbrengen van eerbied voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en voor de in het Handvest van de Verenigde Naties vastgelegde beginselen; c. het bijbrengen van eerbied voor de ouders van het kind, voor zijn of haar eigen culturele identiteit, taal en waarden, voor de nationale waarden van het land waar het kind woont, het land waar het is geboren, en voor andere beschavingen dan de zijne of hare; d. de voorbereiding van het kind op een verantwoord leven in een vrije samenleving, in de geest van begrip, vrede, verdraagzaamheid, gelijkheid van geslachten, en vriendschap tussen alle volken, etnische, nationale en godsdienstige groepen en personen behorend tot de oorspronkelijke bevolking; e. het bijbrengen van eerbied voor de natuurlijke omgeving.

2. Geen enkel gedeelte van dit artikel of van artikel 28 mag zo worden uitgelegd dat het de vrijheid aantast van individuele personen en rechtspersonen, onderwijsinstellingen op te richten en daaraan leiding te geven, evenwel altijd met inachtneming van de in het eerste lid van dit artikel vervatte beginselen, en van het vereiste dat het aan die instellingen gegeven onderwijs voldoet aan de door de Staat vastgestelde minimumnormen.

Uitleg in duidelijke taal

1. De Staten die partij zijn, komen overeen dat het onderwijs aan het kind dient te zijn gericht op:

Dit betekent dat de landen die het Verdrag inzake de rechten van het kind hebben ondertekend (de Staten die partij zijn), met elkaar afspreken dat het onderwijs dat aan een kind wordt gegeven, de volgende doelen (gericht op) moet nastreven:

a. de zo volledig mogelijke ontplooiing van de persoonlijkheid, talenten en geestelijke en lichamelijke vermogens van het kind;

Dit houdt in dat het onderwijs erop gericht moet zijn om de persoonlijkheid, de talenten, en de geestelijke en lichamelijke vermogens van het kind zo veel mogelijk tot ontwikkeling te laten komen (zo volledig mogelijke ontplooiing).

b. het bijbrengen van eerbied voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en voor de in het Handvest van de Verenigde Naties vastgelegde beginselen;

Dit betekent dat het onderwijs het kind respect (eerbied) moet aanleren voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Ook moet het kind respect bijgebracht worden voor de principes (beginselen) die zijn vastgelegd in het Handvest van de Verenigde Naties.

c. het bijbrengen van eerbied voor de ouders van het kind, voor zijn of haar eigen culturele identiteit, taal en waarden, voor de nationale waarden van het land waar het kind woont, het land waar het is geboren, en voor andere beschavingen dan de zijne of hare;

Dit houdt in dat het onderwijs het kind respect (eerbied) moet bijbrengen voor:

  • de ouders van het kind;
  • zijn of haar eigen culturele identiteit, taal en waarden;
  • de nationale waarden van het land waar het kind woont;
  • de nationale waarden van het land waar het kind geboren is;
  • en voor andere beschavingen dan de eigen beschaving van het kind.

d. de voorbereiding van het kind op een verantwoord leven in een vrije samenleving, in de geest van begrip, vrede, verdraagzaamheid, gelijkheid van geslachten, en vriendschap tussen alle volken, etnische, nationale en godsdienstige groepen en personen behorend tot de oorspronkelijke bevolking;

Dit betekent dat het onderwijs het kind moet voorbereiden op het leiden van een verantwoord leven binnen een vrije samenleving. Deze voorbereiding moet gebeuren in een sfeer (geest) van begrip, vrede, verdraagzaamheid, gelijkheid tussen mannen en vrouwen (gelijkheid van geslachten), en vriendschap tussen alle volken, etnische, nationale en godsdienstige groepen, en personen die tot de oorspronkelijke bevolking behoren.

e. het bijbrengen van eerbied voor de natuurlijke omgeving.

Dit houdt in dat het onderwijs het kind respect (eerbied) moet aanleren voor de natuurlijke omgeving.

2. Geen enkel gedeelte van dit artikel of van artikel 28 mag zo worden uitgelegd dat het de vrijheid aantast van individuele personen en rechtspersonen, onderwijsinstellingen op te richten en daaraan leiding te geven, evenwel altijd met inachtneming van de in het eerste lid van dit artikel vervatte beginselen, en van het vereiste dat het aan die instellingen gegeven onderwijs voldoet aan de door de Staat vastgestelde minimumnormen.

Dit lid stelt dat niets in dit artikel (artikel 29) of in artikel 28 zo mag worden geïnterpreteerd (uitgelegd) dat het de vrijheid van individuele personen en rechtspersonen (zoals stichtingen of verenigingen) beperkt om onderwijsinstellingen op te richten en daaraan leiding te geven. Deze vrijheid bestaat echter (evenwel) alleen als de beginselen uit het eerste lid van dit artikel worden gerespecteerd (met inachtneming van). Bovendien moet het onderwijs dat aan die instellingen wordt gegeven, voldoen aan de minimumeisen (minimumnormen) die door de Staat zijn vastgesteld.