Artikel 23 (Onderwijs: zorgplicht, vrijheid, deugdelijkheid, bekostiging)
1. Het onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg der regering.
2. Het geven van onderwijs is vrij, behoudens het toezicht van de overheid en, voor wat bij de wet aangewezen vormen van onderwijs betreft, het onderzoek naar de bekwaamheid en de zedelijkheid van hen die onderwijs geven, een en ander bij de wet te regelen.
3. Het openbaar onderwijs wordt, met eerbiediging van ieders godsdienst of levensovertuiging, bij de wet geregeld.
4. In elke gemeente en in elk van de openbare lichamen, bedoeld in artikel 132a, wordt van overheidswege voldoend openbaar algemeen vormend lager onderwijs gegeven in een genoegzaam aantal openbare scholen. Volgens bij de wet te stellen regels kan afwijking van deze bepaling worden toegelaten, mits tot het ontvangen van zodanig onderwijs gelegenheid wordt gegeven, al dan niet in een openbare school.
5. De eisen van deugdelijkheid, aan het geheel of ten dele uit de openbare kas te bekostigen onderwijs te stellen, worden bij de wet geregeld, met inachtneming, voor zover het bijzonder onderwijs betreft, van de vrijheid van richting.
6. Deze eisen worden voor het algemeen vormend lager onderwijs zodanig geregeld, dat de deugdelijkheid van het geheel uit de openbare kas bekostigd bijzonder onderwijs en van het openbaar onderwijs even afdoende wordt gewaarborgd. Bij die regeling wordt met name de vrijheid van het bijzonder onderwijs betreffende de keuze der leermiddelen en de aanstelling der onderwijzers geëerbiedigd.
7. Het bijzonder algemeen vormend lager onderwijs, dat aan de bij de wet te stellen voorwaarden voldoet, wordt naar dezelfde maatstaf als het openbaar onderwijs uit de openbare kas bekostigd. De wet stelt de voorwaarden vast, waarop voor het bijzonder algemeen vormend middelbaar en voorbereidend hoger onderwijs bijdragen uit de openbare kas worden verleend.
8. De regering doet jaarlijks van de staat van het onderwijs verslag aan de Staten-Generaal.
Uitleg in duidelijke taal
1. Het onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg der regering.
Dit betekent dat het onderwijs een onderwerp is waar de regering voortdurend zorg voor draagt.
2. Het geven van onderwijs is vrij, behoudens het toezicht van de overheid en, voor wat bij de wet aangewezen vormen van onderwijs betreft, het onderzoek naar de bekwaamheid en de zedelijkheid van hen die onderwijs geven, een en ander bij de wet te regelen.
Dit betekent dat het vrij is om onderwijs te geven, met als uitzondering (behoudens) het toezicht door de overheid. Daarnaast geldt, voor vormen van onderwijs die specifiek in de wet zijn genoemd, dat er een onderzoek mag plaatsvinden naar de bekwaamheid en de zedelijkheid van de personen die onderwijs geven. Al deze aspecten moeten wettelijk worden geregeld.
3. Het openbaar onderwijs wordt, met eerbiediging van ieders godsdienst of levensovertuiging, bij de wet geregeld.
Dit betekent dat het openbaar onderwijs wettelijk wordt geregeld, waarbij ieders godsdienst of levensovertuiging gerespecteerd moet worden.
4. In elke gemeente en in elk van de openbare lichamen, bedoeld in artikel 132a, wordt van overheidswege voldoend openbaar algemeen vormend lager onderwijs gegeven in een genoegzaam aantal openbare scholen. Volgens bij de wet te stellen regels kan afwijking van deze bepaling worden toegelaten, mits tot het ontvangen van zodanig onderwijs gelegenheid wordt gegeven, al dan niet in een openbare school.
Dit betekent dat de overheid ervoor moet zorgen (van overheidswege) dat er in elke gemeente en in elk openbaar lichaam zoals omschreven in artikel 132a, voldoende openbaar algemeen vormend lager onderwijs wordt aangeboden. Dit moet gebeuren in een toereikend (genoegzaam) aantal openbare scholen. De wet kan regels vaststellen die afwijking van deze verplichting toestaan, op voorwaarde dat (mits) er gelegenheid wordt geboden om dergelijk onderwijs te ontvangen, ongeacht of dit in een openbare school is of niet.
5. De eisen van deugdelijkheid, aan het geheel of ten dele uit de openbare kas te bekostigen onderwijs te stellen, worden bij de wet geregeld, met inachtneming, voor zover het bijzonder onderwijs betreft, van de vrijheid van richting.
Dit betekent dat de kwaliteitseisen (eisen van deugdelijkheid) die gesteld worden aan onderwijs dat geheel of gedeeltelijk door de overheid (uit de openbare kas) wordt betaald, wettelijk worden vastgelegd. Bij het opstellen van deze eisen moet, specifiek voor het bijzonder onderwijs, rekening gehouden worden met (met inachtneming van) de vrijheid om een eigen (levensbeschouwelijke) richting te kiezen.
6. Deze eisen worden voor het algemeen vormend lager onderwijs zodanig geregeld, dat de deugdelijkheid van het geheel uit de openbare kas bekostigd bijzonder onderwijs en van het openbaar onderwijs even afdoende wordt gewaarborgd. Bij die regeling wordt met name de vrijheid van het bijzonder onderwijs betreffende de keuze der leermiddelen en de aanstelling der onderwijzers geëerbiedigd.
Dit betekent dat de kwaliteitseisen voor het algemeen vormend lager onderwijs zo worden vastgesteld dat de kwaliteit (deugdelijkheid) van zowel het bijzonder onderwijs (dat volledig uit de openbare kas wordt betaald) als het openbaar onderwijs op een gelijkwaardige en adequate (even afdoende) manier wordt gegarandeerd. In deze regeling wordt in het bijzonder de vrijheid van het bijzonder onderwijs gerespecteerd met betrekking tot de keuze van lesmaterialen (leermiddelen) en het aanstellen van leraren.
7. Het bijzonder algemeen vormend lager onderwijs, dat aan de bij de wet te stellen voorwaarden voldoet, wordt naar dezelfde maatstaf als het openbaar onderwijs uit de openbare kas bekostigd. De wet stelt de voorwaarden vast, waarop voor het bijzonder algemeen vormend middelbaar en voorbereidend hoger onderwijs bijdragen uit de openbare kas worden verleend.
Dit betekent dat bijzonder algemeen vormend lager onderwijs dat voldoet aan de wettelijk vastgestelde voorwaarden, op dezelfde financiële basis (naar dezelfde maatstaf) als het openbaar onderwijs wordt betaald uit de openbare kas. De wet legt ook de voorwaarden vast waaronder bijzonder algemeen vormend middelbaar onderwijs en voorbereidend hoger onderwijs financiële bijdragen van de overheid (uit de openbare kas) kunnen ontvangen.
8. De regering doet jaarlijks van de staat van het onderwijs verslag aan de Staten-Generaal.
Dit betekent dat de regering elk jaar een rapport over de toestand (de staat) van het onderwijs moet voorleggen aan de Staten-Generaal (de Eerste en Tweede Kamer).