Artikel 15 (Recht op vrijheid en voorwaarden vrijheidsontneming)
1. Buiten de gevallen bij of krachtens de wet bepaald mag niemand zijn vrijheid worden ontnomen.
2. Hij aan wie anders dan op rechterlijk bevel zijn vrijheid is ontnomen, kan aan de rechter zijn invrijheidstelling verzoeken. Hij wordt in dat geval door de rechter gehoord binnen een bij de wet te bepalen termijn. De rechter gelast de onmiddellijke invrijheidstelling, indien hij de vrijheidsontneming onrechtmatig oordeelt.
3. De berechting van hem aan wie met het oog daarop zijn vrijheid is ontnomen, vindt binnen een redelijke termijn plaats.
4. Hij aan wie rechtmatig zijn vrijheid is ontnomen, kan worden beperkt in de uitoefening van grondrechten voor zover deze zich niet met de vrijheidsontneming verdraagt.
Uitleg in duidelijke taal
1. Buiten de gevallen bij of krachtens de wet bepaald mag niemand zijn vrijheid worden ontnomen.
Dit betekent letterlijk dat niemand van zijn vrijheid mag worden beroofd, behalve in de situaties die specifiek bij of krachtens de wet zijn bepaald.
2. Hij aan wie anders dan op rechterlijk bevel zijn vrijheid is ontnomen, kan aan de rechter zijn invrijheidstelling verzoeken. Hij wordt in dat geval door de rechter gehoord binnen een bij de wet te bepalen termijn. De rechter gelast de onmiddellijke invrijheidstelling, indien hij de vrijheidsontneming onrechtmatig oordeelt.
Dit houdt in dat een persoon wiens vrijheid is ontnomen anders dan op rechterlijk bevel, de rechter om zijn invrijheidstelling kan verzoeken. Die persoon wordt in dat geval door de rechter gehoord binnen een bij de wet te bepalen termijn. De rechter gelast de onmiddellijke invrijheidstelling, als hij oordeelt dat de vrijheidsontneming onrechtmatig is.
3. De berechting van hem aan wie met het oog daarop zijn vrijheid is ontnomen, vindt binnen een redelijke termijn plaats.
Dit betekent dat de berechting van een persoon wiens vrijheid is ontnomen met het oog daarop (op de berechting), binnen een redelijke termijn moet plaatsvinden.
4. Hij aan wie rechtmatig zijn vrijheid is ontnomen, kan worden beperkt in de uitoefening van grondrechten voor zover deze zich niet met de vrijheidsontneming verdraagt.
Dit stelt dat een persoon wiens vrijheid rechtmatig is ontnomen, beperkt kan worden in de uitoefening van grondrechten, maar alleen voor zover deze uitoefening zich niet met de vrijheidsontneming verdraagt.