Terug naar bibliotheek
Hoofdstuk 2. Regering
§ 1. Koning
Artikel 25

Artikel 25 (Erfopvolging Koningschap bij overlijden)

Laatste versie

Het koningschap gaat bij overlijden van de Koning krachtens erfopvolging over op zijn wettige nakomelingen, waarbij het oudste kind voorrang heeft, met plaatsvervulling volgens dezelfde regel. Bij gebreke van eigen nakomelingen gaat het koningschap op gelijke wijze over op de wettige nakomelingen eerst van zijn ouder, dan van zijn grootouder, in de lijn van erfopvolging, voor zover de overleden Koning niet verder bestaand dan in de derde graad van bloedverwantschap.

Uitleg in duidelijke taal

Het koningschap gaat bij overlijden van de Koning krachtens erfopvolging over op zijn wettige nakomelingen, waarbij het oudste kind voorrang heeft, met plaatsvervulling volgens dezelfde regel. Bij gebreke van eigen nakomelingen gaat het koningschap op gelijke wijze over op de wettige nakomelingen eerst van zijn ouder, dan van zijn grootouder, in de lijn van erfopvolging, voor zover de overleden Koning niet verder bestaand dan in de derde graad van bloedverwantschap.

Dit artikel beschrijft de wijze waarop het koningschap overgaat na het overlijden van de Koning. De overgang geschiedt krachtens erfopvolging in eerste instantie naar zijn wettige nakomelingen. Binnen deze groep heeft het oudste kind voorrang. Indien nodig, vindt plaatsvervulling plaats volgens dezelfde regel.

Indien er geen eigen wettige nakomelingen van de Koning zijn, gaat het koningschap op een gelijke wijze over. Eerst gaat het naar de wettige nakomelingen van de ouder van de Koning, en vervolgens naar de wettige nakomelingen van de grootouder van de Koning. Deze opvolging vindt plaats in de lijn van erfopvolging en is beperkt tot personen die niet verder dan in de derde graad van bloedverwantschap tot de overleden Koning staan.