Grondwet

1. De opheffing en instelling van waterschappen, de regeling van hun taken en inrichting, alsmede de samenstelling van hun besturen, geschieden volgens bij de wet te stellen regels bij provinciale verordening, voor zover bij of krachtens de wet niet anders is bepaald.

Dit lid bepaalt dat de handelingen van het opheffen en het instellen van waterschappen, de regeling van de taken en de inrichting van waterschappen, en ook (alsmede) de samenstelling van hun besturen, plaatsvinden (geschieden) volgens regels die bij wet moeten worden gesteld, en wel bij provinciale verordening. Dit geldt, voor zover in de wet zelf of op grond van (krachtens) de wet niet iets anders is bepaald.

2. De wet regelt de verordenende en andere bevoegdheden van de besturen van de waterschappen, alsmede de openbaarheid van hun vergaderingen.

Dit lid stelt dat de wet voorschrijft (regelt) welke bevoegdheden de besturen van de waterschappen hebben om verordeningen vast te stellen (verordenende bevoegdheden) en welke andere bevoegdheden zij bezitten. De wet regelt eveneens (alsmede) de openbaarheid van de vergaderingen van deze besturen.

3. De wet regelt het provinciale en overige toezicht op deze besturen. Vernietiging van besluiten van deze besturen kan alleen geschieden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

Dit lid schrijft voor dat de wet het toezicht door de provincie (provinciale toezicht) en ander (overige) toezicht op deze besturen van de waterschappen regelt. Verder staat hier dat besluiten van deze besturen alleen vernietigd kunnen worden op grond van (wegens) strijd met het recht of strijd met het algemeen belang.