Artikel 231 (Heffing invordering gemeentelijke belastingen via rijksbelastingwetten)
1. Onverminderd het overigens in deze paragraaf bepaalde geschieden de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen met toepassing van de Algemene wet, de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen als waren die belastingen rijksbelastingen.
2. Onverminderd het overigens in deze paragraaf bepaalde gelden de bevoegdheden en de verplichtingen van de hierna vermelde, in de Algemene wet, de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen genoemde functionarissen, met betrekking tot de gemeentelijke belastingen voor de daarachter genoemde colleges of functionarissen:
a. Onze Minister van Financiën, het bestuur van ’s Rijksbelastingen en de directeur: het college; b. de inspecteur: de gemeenteambtenaar, belast met de heffing van gemeentelijke belastingen; c. de ontvanger of een inzake rijksbelastingen bevoegde ontvanger: de gemeenteambtenaar belast met de invordering van gemeentelijke belastingen; d. de ambtenaren van de rijksbelastingdienst: de gemeenteambtenaren belast met de heffing of de invordering van gemeentelijke belastingen; e. de belastingdeurwaarder: de daartoe aangewezen gemeenteambtenaar; f. de Tweede Kamer der Staten-Generaal of de Tweede Kamer: de raad.
3. Onverminderd het overigens in deze paragraaf bepaalde wordt met betrekking tot gemeentelijke belastingen in de Algemene wet en in de Invorderingswet 1990 voor «algemene maatregel van bestuur» en voor «ministeriële regeling» gelezen: besluit van het college.
4. Met betrekking tot gemeentelijke belastingen wordt in artikel 24 van de Invorderingswet 1990 voor «de Staat» gelezen: de gemeente.
5. Indien een Commissiebesluit als bedoeld in artikel 1 van de Wet terugvordering staatssteun verplicht tot terugvordering van staatssteun en die staatssteun voortvloeit uit een gemeentelijke belasting als bedoeld in dit hoofdstuk, wordt deze staatssteun op dezelfde wijze teruggevorderd als staatssteun die voortvloeit uit de toepassing van een belastingwet als bedoeld in artikel 20a van de Algemene wet.
Uitleg in duidelijke taal
1. Onverminderd het overigens in deze paragraaf bepaalde geschieden de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen met toepassing van de Algemene wet, de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen als waren die belastingen rijksbelastingen.
Dit betekent dat, onverminderd wat verder in deze paragraaf is bepaald, de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen plaatsvinden door de Algemene wet, de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen toe te passen alsof die gemeentelijke belastingen rijksbelastingen zouden zijn.
2. Onverminderd het overigens in deze paragraaf bepaalde gelden de bevoegdheden en de verplichtingen van de hierna vermelde, in de Algemene wet, de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen genoemde functionarissen, met betrekking tot de gemeentelijke belastingen voor de daarachter genoemde colleges of functionarissen:
Dit betekent dat, onverminderd wat verder in deze paragraaf is bepaald, de bevoegdheden en verplichtingen die in de Algemene wet, de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen worden genoemd voor bepaalde functionarissen, met betrekking tot gemeentelijke belastingen gelden voor de colleges of functionarissen die hierna achter die nationale functionarissen worden genoemd.
a. Onze Minister van Financiën, het bestuur van ’s Rijksbelastingen en de directeur: het college;
Dit houdt in dat waar in de genoemde wetten gesproken wordt over "Onze Minister van Financiën", "het bestuur van ’s Rijksbelastingen" en "de directeur", men voor gemeentelijke belastingen "het college" (van burgemeester en wethouders) moet lezen.
b. de inspecteur: de gemeenteambtenaar, belast met de heffing van gemeentelijke belastingen;
Dit houdt in dat waar in de genoemde wetten gesproken wordt over "de inspecteur", men voor gemeentelijke belastingen "de gemeenteambtenaar, belast met de heffing van gemeentelijke belastingen" moet lezen.
c. de ontvanger of een inzake rijksbelastingen bevoegde ontvanger: de gemeenteambtenaar belast met de invordering van gemeentelijke belastingen;
Dit houdt in dat waar in de genoemde wetten gesproken wordt over "de ontvanger" of "een inzake rijksbelastingen bevoegde ontvanger", men voor gemeentelijke belastingen "de gemeenteambtenaar belast met de invordering van gemeentelijke belastingen" moet lezen.
d. de ambtenaren van de rijksbelastingdienst: de gemeenteambtenaren belast met de heffing of de invordering van gemeentelijke belastingen;
Dit houdt in dat waar in de genoemde wetten gesproken wordt over "de ambtenaren van de rijksbelastingdienst", men voor gemeentelijke belastingen "de gemeenteambtenaren belast met de heffing of de invordering van gemeentelijke belastingen" moet lezen.
e. de belastingdeurwaarder: de daartoe aangewezen gemeenteambtenaar;
Dit houdt in dat waar in de genoemde wetten gesproken wordt over "de belastingdeurwaarder", men voor gemeentelijke belastingen "de daartoe aangewezen gemeenteambtenaar" moet lezen.
f. de Tweede Kamer der Staten-Generaal of de Tweede Kamer: de raad.
Dit houdt in dat waar in de genoemde wetten gesproken wordt over "de Tweede Kamer der Staten-Generaal" of "de Tweede Kamer", men voor gemeentelijke belastingen "de raad" (gemeenteraad) moet lezen.
3. Onverminderd het overigens in deze paragraaf bepaalde wordt met betrekking tot gemeentelijke belastingen in de Algemene wet en in de Invorderingswet 1990 voor «algemene maatregel van bestuur» en voor «ministeriële regeling» gelezen: besluit van het college.
Dit betekent dat, onverminderd wat verder in deze paragraaf is bepaald, met betrekking tot gemeentelijke belastingen in de Algemene wet en in de Invorderingswet 1990 in plaats van «algemene maatregel van bestuur» en «ministeriële regeling» gelezen moet worden: «besluit van het college» (van burgemeester en wethouders).
4. Met betrekking tot gemeentelijke belastingen wordt in artikel 24 van de Invorderingswet 1990 voor «de Staat» gelezen: de gemeente.
Dit betekent dat met betrekking tot gemeentelijke belastingen in artikel 24 van de Invorderingswet 1990 in plaats van «de Staat» gelezen moet worden: «de gemeente».
5. Indien een Commissiebesluit als bedoeld in artikel 1 van de Wet terugvordering staatssteun verplicht tot terugvordering van staatssteun en die staatssteun voortvloeit uit een gemeentelijke belasting als bedoeld in dit hoofdstuk, wordt deze staatssteun op dezelfde wijze teruggevorderd als staatssteun die voortvloeit uit de toepassing van een belastingwet als bedoeld in artikel 20a van de Algemene wet.
Dit betekent dat als een Commissiebesluit, zoals genoemd in artikel 1 van de Wet terugvordering staatssteun, verplicht tot het terugvorderen van staatssteun, en die staatssteun voortkomt uit een gemeentelijke belasting zoals bedoeld in dit hoofdstuk, deze staatssteun op dezelfde manier wordt teruggevorderd als staatssteun die voortkomt uit de toepassing van een belastingwet zoals bedoeld in artikel 20a van de Algemene wet.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:1997:AA3200
ECLI:NL:HR:2000:AA6124
ECLI:NL:HR:2016:316
ECLI:NL:HR:2023:134
ECLI:NL:HR:2012:BW1956
ECLI:NL:HR:2010:BO0396
ECLI:NL:HR:2020:639 - Kentekenparkeren: gerechtvaardigde inmenging in het privéleven volgens de Hoge Raad
Het systematisch verzamelen van kentekengegevens voor parkeerbelasting (kentekenparkeren) vormt een inmenging in het recht op privéleven (art. 8 EVRM). Deze inmenging is echter gerechtvaardigd omdat deze bij wet is voorzien, een legitiem doel dient en noodzakelijk is.