Artikel 229 (Grondslagen heffing gemeentelijke rechten)
1. Rechten kunnen worden geheven ter zake van:
a. het gebruik overeenkomstig de bestemming van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen of van voor de openbare dienst bestemde werken of inrichtingen die bij de gemeente in beheer of in onderhoud zijn; b. het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten; c. het geven van vermakelijkheden waarbij gebruik wordt gemaakt van door of met medewerking van het gemeentebestuur tot stand gebrachte of in stand gehouden voorzieningen of waarbij een bijzondere voorziening in de vorm van toezicht of anderszins van de zijde van het gemeentebestuur getroffen wordt.
2. Geen rechten kunnen worden geheven ter zake van het gebruik van voorzieningen en het genot van diensten waarvan de kosten kunnen worden bestreden door het heffen van een belasting als bedoeld in artikel 228a, zulks met uitzondering van het aanbrengen van een aansluiting op een voorziening voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater als bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Omgevingswet of op een ander passend systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet.
3. Voor de toepassing van deze paragraaf en de eerste en vierde paragraaf van dit hoofdstuk worden de in het eerste lid bedoelde rechten aangemerkt als gemeentelijke belastingen.
Uitleg in duidelijke taal
1. Rechten kunnen worden geheven ter zake van:
Dit betekent dat de gemeente geld (rechten) mag vragen (heffen) voor bepaalde zaken, namelijk:
a. het gebruik overeenkomstig de bestemming van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen of van voor de openbare dienst bestemde werken of inrichtingen die bij de gemeente in beheer of in onderhoud zijn;
Dit houdt in dat rechten geheven mogen worden voor het gebruiken van eigendommen van de gemeente (gemeentebezittingen) die bedoeld zijn voor openbaar gebruik (voor de openbare dienst bestemde). Hetzelfde geldt voor het gebruiken van werken of inrichtingen die bedoeld zijn voor openbaar gebruik en die door de gemeente worden beheerd of onderhouden. Het gebruik moet wel in lijn zijn met het doel (overeenkomstig de bestemming) waarvoor deze bezittingen, werken of inrichtingen bedoeld zijn.
b. het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten;
Dit betekent dat rechten geheven mogen worden voor het profiteren (genot) van diensten die direct door het gemeentebestuur (door het gemeentebestuur) of namens het gemeentebestuur (vanwege het gemeentebestuur) worden geleverd (verstrekte diensten).
c. het geven van vermakelijkheden waarbij gebruik wordt gemaakt van door of met medewerking van het gemeentebestuur tot stand gebrachte of in stand gehouden voorzieningen of waarbij een bijzondere voorziening in de vorm van toezicht of anderszins van de zijde van het gemeentebestuur getroffen wordt.
- gebruik wordt gemaakt van voorzieningen die door het gemeentebestuur zijn opgezet of onderhouden, of met medewerking van het gemeentebestuur tot stand zijn gebracht of in stand worden gehouden;
- of waarbij het gemeentebestuur een speciale maatregel (bijzondere voorziening) treft, zoals het houden van toezicht of een andere vorm van ondersteuning.
2. Geen rechten kunnen worden geheven ter zake van het gebruik van voorzieningen en het genot van diensten waarvan de kosten kunnen worden bestreden door het heffen van een belasting als bedoeld in artikel 228a, zulks met uitzondering van het aanbrengen van een aansluiting op een voorziening voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater als bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Omgevingswet of op een ander passend systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet.
Dit lid stelt dat er geen rechten mogen worden geheven voor het gebruik van voorzieningen en het genot van diensten als de kosten daarvan al gedekt kunnen worden door het heffen van een specifieke belasting, namelijk de belasting zoals genoemd in artikel 228a (dit betreft vaak de rioolheffing). Een uitzondering hierop is het aanleggen (aanbrengen) van een aansluiting op een systeem voor de verzameling (inzameling) en afvoer (transport) van stedelijk afvalwater. Dit kan een voorziening zijn zoals beschreven in artikel 2.16, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 3°, van de Omgevingswet, of een ander geschikt (passend) systeem zoals bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet. Voor deze specifieke aansluitkosten mogen dus wél rechten worden geheven, ook al valt de bredere dienstverlening onder de belasting van artikel 228a.
3. Voor de toepassing van deze paragraaf en de eerste en vierde paragraaf van dit hoofdstuk worden de in het eerste lid bedoelde rechten aangemerkt als gemeentelijke belastingen.
Dit lid bepaalt dat voor de toepassing van deze specifieke paragraaf (§ 3. Bijzondere bepalingen omtrent de andere belastingen dan de onroerende-zaakbelastingen), alsook voor de eerste paragraaf (Algemene bepalingen) en de vierde paragraaf (Kwijtschelding) van dit hoofdstuk (Hoofdstuk XV. De gemeentelijke belastingen), de rechten die in het eerste lid van dit artikel zijn genoemd, beschouwd worden als (aangemerkt als) gemeentelijke belastingen. Dit betekent dat de regels die voor gemeentelijke belastingen gelden in die paragrafen, ook van toepassing zijn op deze rechten.