Artikel 226 (Gemeentelijke heffing hondenbelasting)
1. Ter zake van het houden van een hond kan van de houder een hondenbelasting worden geheven.
2. De belasting wordt geheven naar het aantal honden dat wordt gehouden.
3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt het houden van een hond door een lid van een huishouden aangemerkt als het houden van een hond door een door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gemeenteambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden.
Uitleg in duidelijke taal
1. Ter zake van het houden van een hond kan van de houder een hondenbelasting worden geheven.
Dit betekent dat de gemeente een belasting, genaamd hondenbelasting, kan opleggen aan de persoon die een hond houdt (de houder) vanwege het feit dat deze persoon een hond houdt.
2. De belasting wordt geheven naar het aantal honden dat wordt gehouden.
Dit houdt in dat de hoogte van de hondenbelasting wordt bepaald op basis van het aantal honden dat een persoon houdt.
3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt het houden van een hond door een lid van een huishouden aangemerkt als het houden van een hond door een door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gemeenteambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden.
Dit betekent dat wanneer een hond wordt gehouden door een lid van een huishouden, dit voor de toepassing van het eerste lid (de heffing van hondenbelasting) wordt beschouwd alsof de hond wordt gehouden door één specifiek lid van dat huishouden. Dit specifieke lid van het huishouden wordt aangewezen door de gemeenteambtenaar die vermeld staat in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet.