Terug naar bibliotheek
Titel IV. De financiën van de gemeente
Hoofdstuk XV. De gemeentelijke belastingen
§ 3. Bijzondere bepalingen omtrent de andere belastingen dan de onroerende-zaakbelastingen
Artikel 225

Artikel 225 (Heffing gemeentelijke parkeerbelastingen en parkeervergunningen)

Laatste versie

1. In het kader van de parkeerregulering kunnen de volgende belastingen worden geheven:

a. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij de belastingverordening dan wel krachtens de belastingverordening in de daarin aangewezen gevallen door het college te bepalen plaats, tijdstip en wijze; b. een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze.

2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder parkeren verstaan het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.

3. De belasting, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt geheven van degene die het voertuig heeft geparkeerd.

4. Als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt mede aangemerkt degene die de belasting voldoet dan wel te kennen geeft of heeft gegeven de belasting te willen voldoen.

5. Zolang geen voldoening van de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde belasting heeft plaatsgevonden wordt de houder van het voertuig aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd. Met betrekking tot een motorrijtuig dat is ingeschreven in het kentekenregister, bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994, wordt als houder aangemerkt degene op wiens naam het motorrijtuig ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven. De tweede volzin vindt geen toepassing indien:

a. blijkt dat het motorrijtuig ten tijde van het parkeren op de naam van een ander in het kentekenregister had moeten staan ingeschreven, in welk geval die ander wordt aangemerkt als degene die het motorrijtuig heeft geparkeerd; b. een voor ten hoogste drie maanden aangegane huurovereenkomst wordt overgelegd waaruit blijkt wie ten tijde van het parkeren ingevolge deze overeenkomst de huurder van het motorrijtuig was, in welk geval de huurder wordt aangemerkt als degene die het motorrijtuig heeft geparkeerd.

6. De belasting wordt niet geheven van degene die ingevolge het vijfde lid is aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd, indien deze aannemelijk maakt dat ten tijde van het parkeren een ander tegen zijn wil van het voertuig gebruik heeft gemaakt en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen.

7. De belasting, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt geheven van degene die de vergunning heeft aangevraagd.

8. Het tarief van de in het eerste lid bedoelde belastingen kan afhankelijk worden gesteld van de parkeerduur, van de parkeertijd, van de ingenomen oppervlakte en van de ligging van de terreinen of weggedeelten.

Uitleg in duidelijke taal

1. In het kader van de parkeerregulering kunnen de volgende belastingen worden geheven:

Dit betekent dat binnen het geheel van maatregelen om het parkeren te regelen (in het kader van de parkeerregulering), de hieronder genoemde belastingen mogen worden opgelegd (geheven).

a. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij de belastingverordening dan wel krachtens de belastingverordening in de daarin aangewezen gevallen door het college te bepalen plaats, tijdstip en wijze;

Dit betreft een belasting die wordt geheven voor het parkeren van een voertuig. De specifieke plaats, het tijdstip en de manier van parkeren waarvoor deze belasting geldt, worden vastgesteld ofwel direct in de belastingverordening zelf, ofwel door het college van burgemeester en wethouders op basis van de bevoegdheid (krachtens) die de belastingverordening daartoe geeft, in de gevallen die in die verordening zijn aangewezen.

b. een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze.

Dit betreft een belasting die wordt geheven voor een parkeervergunning die door de gemeente (van gemeentewege) is afgegeven. Deze vergunning staat het parkeren van een voertuig toe op de specifieke plaats en manier die in de vergunning zelf zijn omschreven.

2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder parkeren verstaan het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.

Dit lid definieert wat onder "parkeren" wordt verstaan in de context van het eerste lid. Parkeren is het laten staan van een voertuig voor een ononderbroken (aaneengesloten) periode. Dit geldt niet voor de tijd die strikt noodzakelijk is voor en gebruikt wordt voor het direct (onmiddellijk) laten in- of uitstappen van personen, of voor het direct (onmiddellijk) laden of lossen van goederen. Deze definitie is van toepassing op terreinen of weggedeelten binnen de gemeentegrenzen die toegankelijk zijn voor openbaar verkeer, en waar het laten staan van een voertuig niet al op grond van (ingevolge) een wettelijk voorschrift verboden is.

3. De belasting, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt geheven van degene die het voertuig heeft geparkeerd.

Dit bepaalt dat de belasting, zoals genoemd in het eerste lid, onderdeel a (dat wil zeggen, de belasting voor het feitelijk parkeren), wordt opgelegd aan (geheven van) de persoon die het voertuig daadwerkelijk heeft geparkeerd.

4. Als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt mede aangemerkt degene die de belasting voldoet dan wel te kennen geeft of heeft gegeven de belasting te willen voldoen.

Dit lid voegt toe dat als "degene die het voertuig heeft geparkeerd" ook (mede) wordt beschouwd (aangemerkt) de persoon die de parkeerbelasting betaalt (voldoet), of de persoon die aangeeft (te kennen geeft) of heeft aangegeven de belasting te willen betalen.

5. Zolang geen voldoening van de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde belasting heeft plaatsgevonden wordt de houder van het voertuig aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd. Met betrekking tot een motorrijtuig dat is ingeschreven in het kentekenregister, bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994, wordt als houder aangemerkt degene op wiens naam het motorrijtuig ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven. De tweede volzin vindt geen toepassing indien:

Dit lid stelt dat zolang de betaling (voldoening) van de parkeerbelasting (bedoeld in het eerste lid, onderdeel a) niet heeft plaatsgevonden, de houder van het voertuig wordt gezien als (aangemerkt als) degene die het voertuig heeft geparkeerd. Voor een motorrijtuig dat is ingeschreven in het kentekenregister (zoals bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994), wordt als houder beschouwd (aangemerkt) de persoon op wiens naam het motorrijtuig op het moment (ten tijde) van het parkeren in dat register was ingeschreven. De regel in de tweede zin geldt echter niet (vindt geen toepassing) indien:

a. blijkt dat het motorrijtuig ten tijde van het parkeren op de naam van een ander in het kentekenregister had moeten staan ingeschreven, in welk geval die ander wordt aangemerkt als degene die het motorrijtuig heeft geparkeerd;

Indien duidelijk wordt (blijkt) dat het motorrijtuig op het moment (ten tijde) van het parkeren op de naam van een andere persoon in het kentekenregister had moeten staan ingeschreven, dan wordt die andere persoon beschouwd als (aangemerkt als) degene die het motorrijtuig heeft geparkeerd.

b. een voor ten hoogste drie maanden aangegane huurovereenkomst wordt overgelegd waaruit blijkt wie ten tijde van het parkeren ingevolge deze overeenkomst de huurder van het motorrijtuig was, in welk geval de huurder wordt aangemerkt als degene die het motorrijtuig heeft geparkeerd.

Indien er een huurovereenkomst wordt getoond (overgelegd) die voor maximaal (ten hoogste) drie maanden is afgesloten (aangegane), en waaruit blijkt wie op het moment (ten tijde) van het parkeren volgens (ingevolge) die overeenkomst de huurder van het motorrijtuig was, dan wordt die huurder beschouwd als (aangemerkt als) degene die het motorrijtuig heeft geparkeerd.

6. De belasting wordt niet geheven van degene die ingevolge het vijfde lid is aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd, indien deze aannemelijk maakt dat ten tijde van het parkeren een ander tegen zijn wil van het voertuig gebruik heeft gemaakt en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen.

Dit lid bepaalt dat de belasting niet wordt opgelegd aan (geheven van) de persoon die op grond van (ingevolge) het vijfde lid is beschouwd als (aangemerkt als) degene die het voertuig heeft geparkeerd, indien deze persoon geloofwaardig maakt (aannemelijk maakt) dat op het moment (ten tijde) van het parkeren een andere persoon zonder zijn toestemming (tegen zijn wil) van het voertuig gebruik heeft gemaakt, én dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen verhinderen.

7. De belasting, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt geheven van degene die de vergunning heeft aangevraagd.

Dit stelt dat de belasting, zoals genoemd in het eerste lid, onderdeel b (dat wil zeggen, de belasting voor de parkeervergunning), wordt opgelegd aan (geheven van) de persoon die de vergunning heeft aangevraagd.

8. Het tarief van de in het eerste lid bedoelde belastingen kan afhankelijk worden gesteld van de parkeerduur, van de parkeertijd, van de ingenomen oppervlakte en van de ligging van de terreinen of weggedeelten.

Dit lid geeft aan dat de hoogte (het tarief) van de parkeerbelastingen zoals bedoeld in het eerste lid (dus zowel de belasting voor feitelijk parkeren als de belasting voor de vergunning) kan variëren (afhankelijk kan worden gesteld). Deze variatie kan gebaseerd zijn op de duur van het parkeren (parkeerduur), het tijdstip waarop geparkeerd wordt (parkeertijd), de grootte van de ruimte die het voertuig inneemt (ingenomen oppervlakte), en de locatie (ligging) van de parkeerplekken (terreinen of weggedeelten).

Gerelateerde rechtspraak

Hoge Raad52x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2000:AA6508

ECLI:NL:HR:2000:AA650814 juli 2000Dit wetsartikel wordt 5 keer genoemd in deze uitspraak
BelastingrechtProcesrecht Belastingen, Lokale Belastingen
BestuursrechtBestuursprocesrecht
Hoge Raad51x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2014:445

ECLI:NL:HR:2014:4457 maart 2014Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad28x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2022:346

ECLI:NL:HR:2022:34611 maart 2022Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad21x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2022:156

ECLI:NL:HR:2022:15611 maart 2022Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad22x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2016:316

ECLI:NL:HR:2016:31626 februari 2016Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad12x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2019:440

ECLI:NL:HR:2019:44029 maart 2019Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad7x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2010:BL5614

ECLI:NL:HR:2010:BL561415 oktober 2010Dit wetsartikel wordt 4 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad8x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2020:639 - Kentekenparkeren: gerechtvaardigde inmenging in het privéleven volgens de Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2020:63910 april 2020Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak

Het systematisch verzamelen van kentekengegevens voor parkeerbelasting (kentekenparkeren) vormt een inmenging in het recht op privéleven (art. 8 EVRM). Deze inmenging is echter gerechtvaardigd omdat deze bij wet is voorzien, een legitiem doel dient en noodzakelijk is.

BelastingrechtLokale Belastingen, Procesrecht Belastingen
Internationaal PubliekrechtMensenrechten
Hoge Raad1x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2008:BF1212

ECLI:NL:HR:2008:BF121219 september 2008Dit wetsartikel wordt 5 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad1x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2023:1430

ECLI:NL:HR:2023:143013 oktober 2023Dit wetsartikel wordt 4 keer genoemd in deze uitspraak