Artikel 222 (Gemeentelijke baatbelasting voor voorzieningen)
1. Ter zake van de in een bepaald gedeelte van de gemeente gelegen onroerende zaak die gebaat is door voorzieningen die tot stand worden of zijn gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur, kan van degenen die van die onroerende zaak het genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, een baatbelasting worden geheven, waarbij de aan de voorzieningen verbonden lasten geheel of gedeeltelijk worden omgeslagen. Indien de aan de voorzieningen verbonden lasten ter zake van een onroerende zaak krachtens overeenkomst zijn of worden voldaan, of met toepassing van artikel 13.18 van de Omgevingswet zijn of behoren te worden voldaan, wordt de baatbelasting ter zake van die onroerende zaak niet geheven.
2. Voordat met het treffen van voorzieningen wordt aangevangen, wordt door de raad besloten in welke mate de aan die voorzieningen verbonden lasten door middel van een baatbelasting zullen worden verhaald. Een besluit als bedoeld in de eerste volzin bevat een aanduiding van het gebied waarbinnen de gebate onroerende zaak is gelegen.
3. Of een onroerende zaak is gebaat wordt beoordeeld naar de toestand op een in de belastingverordening te bepalen tijdstip, dat is gelegen uiterlijk een jaar nadat de voorzieningen geheel zijn voltooid.
4. Tot invoering van de belasting wordt besloten uiterlijk twee jaren nadat de voorzieningen geheel zijn voltooid.
5. De belasting wordt ineens geheven, met dien verstande dat de belasting op verzoek van de belastingplichtige in de vorm van een jaarlijkse belasting wordt geheven gedurende ten hoogste dertig jaren, een en ander volgens in de verordening vast te stellen regelen.
Uitleg in duidelijke taal
1. Ter zake van de in een bepaald gedeelte van de gemeente gelegen onroerende zaak die gebaat is door voorzieningen die tot stand worden of zijn gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur, kan van degenen die van die onroerende zaak het genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, een baatbelasting worden geheven, waarbij de aan de voorzieningen verbonden lasten geheel of gedeeltelijk worden omgeslagen. Indien de aan de voorzieningen verbonden lasten ter zake van een onroerende zaak krachtens overeenkomst zijn of worden voldaan, of met toepassing van artikel 13.18 van de Omgevingswet zijn of behoren te worden voldaan, wordt de baatbelasting ter zake van die onroerende zaak niet geheven.
Dit lid bepaalt dat voor een onroerende zaak die in een specifiek deel van de gemeente ligt en voordeel ondervindt (gebaat is) van voorzieningen die door of met hulp van het gemeentebestuur zijn gerealiseerd, een baatbelasting geheven kan worden. Deze belasting wordt opgelegd aan de personen die het genot van die onroerende zaak hebben op basis van eigendom, bezit of een beperkt recht. De kosten (lasten) die verbonden zijn aan de voorzieningen worden via deze belasting geheel of gedeeltelijk doorberekend (omgeslagen). Er wordt echter geen baatbelasting geheven voor een onroerende zaak als de kosten van de voorzieningen voor die zaak al betaald zijn of betaald zullen worden op grond van een overeenkomst, of als deze kosten zijn voldaan of voldaan hadden moeten worden volgens artikel 13.18 van de Omgevingswet.
2. Voordat met het treffen van voorzieningen wordt aangevangen, wordt door de raad besloten in welke mate de aan die voorzieningen verbonden lasten door middel van een baatbelasting zullen worden verhaald. Een besluit als bedoeld in de eerste volzin bevat een aanduiding van het gebied waarbinnen de gebate onroerende zaak is gelegen.
Dit lid stelt dat de gemeenteraad, voordat er begonnen wordt met het realiseren van voorzieningen, moet besluiten in welke mate de kosten (lasten) van die voorzieningen via een baatbelasting zullen worden teruggevorderd (verhaald). Een dergelijk besluit moet ook aangeven welk specifiek gebied (een aanduiding van het gebied) de onroerende zaken omvat die voordeel hebben van de voorzieningen (de gebate onroerende zaak).
3. Of een onroerende zaak is gebaat wordt beoordeeld naar de toestand op een in de belastingverordening te bepalen tijdstip, dat is gelegen uiterlijk een jaar nadat de voorzieningen geheel zijn voltooid.
Dit lid beschrijft dat de vraag of een onroerende zaak voordeel heeft (gebaat is), wordt beoordeeld op basis van de situatie (toestand) op een specifiek moment. Dit moment moet in de belastingverordening worden vastgelegd en mag niet later zijn dan één jaar nadat de voorzieningen volledig zijn afgerond (geheel zijn voltooid).
4. Tot invoering van de belasting wordt besloten uiterlijk twee jaren nadat de voorzieningen geheel zijn voltooid.
Dit lid bepaalt dat het besluit om de baatbelasting daadwerkelijk in te voeren, uiterlijk twee jaar nadat de voorzieningen volledig zijn afgerond (geheel zijn voltooid), genomen moet worden.
5. De belasting wordt ineens geheven, met dien verstande dat de belasting op verzoek van de belastingplichtige in de vorm van een jaarlijkse belasting wordt geheven gedurende ten hoogste dertig jaren, een en ander volgens in de verordening vast te stellen regelen.
Dit lid regelt dat de baatbelasting in principe in één keer (ineens) wordt geheven. Het is echter mogelijk dat, op verzoek van de persoon die de belasting moet betalen (de belastingplichtige), de belasting wordt omgezet in een jaarlijkse heffing. Deze jaarlijkse heffing mag maximaal dertig jaar duren. De specifieke regels hiervoor moeten in de gemeentelijke belastingverordening worden vastgelegd.