Artikel 220d (Uitzonderingen heffingsmaatstaf onroerende-zaakbelastingen)
1. In afwijking in zoverre van artikel 220c wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:
a. ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken; b. glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van gewassen, voor zover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde grond; c. onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning; d. één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden, met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen; e. natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden; f. openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken; g. waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning; h. werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning; i. een onroerende zaak of een deel daarvan waarvan de waarde ingevolge de gemeentelijke belastingverordening bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking blijft; j. werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken.
2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdelen a en b, wordt het begrip landbouw opgevat als in artikel 312 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
3. Bij de toepassing van het eerste lid is het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken van overeenkomstige toepassing.
4. Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met toepassing van het eerste en het tweede lid, alsmede met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.
Uitleg in duidelijke taal
1. In afwijking in zoverre van artikel 220c wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:
Dit lid bepaalt dat, in afwijking van artikel 220c voor zover relevant, bij het vaststellen van de heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen, de waarde van bepaalde zaken buiten aanmerking wordt gelaten. Dit gebeurt voor zover de waarde niet reeds buiten aanmerking is gelaten bij de waardebepaling zoals bedoeld in artikel 220c. Het gaat om de waarde van de volgende zaken:
a. ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;
Dit betreft cultuurgrond die bedrijfsmatig wordt geëxploiteerd ten behoeve van de land- of bosbouw. Hieronder valt ook open grond. Eveneens valt hieronder de ondergrond van glasopstanden (kassen) die bedrijfsmatig wordt aangewend voor de kweek of teelt van gewassen, op voorwaarde dat de ondergrond daarbij niet als voedingsbodem wordt gebruikt.
b. glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van gewassen, voor zover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde grond;
Dit betreft glasopstanden (kassen) die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van gewassen, mits de ondergrond van deze glasopstanden bestaat uit de grond zoals omschreven in onderdeel a van dit lid.
c. onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;
Dit betreft onroerende zaken die hoofdzakelijk (in hoofdzaak) bestemd zijn voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard. Een uitzondering hierop vormen delen van dergelijke onroerende zaken die als woning dienen; die vallen hier dus niet onder.
d. één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden, met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen;
Dit betreft één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een landgoed dat is aangewezen op grond van (op de voet van) de Natuurschoonwet 1928. Dit landgoed moet voldoen aan voorwaarden die zijn of worden gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur. Een uitzondering hierop vormen de gebouwde eigendommen die zich op dat landgoed bevinden.
e. natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden;
Dit betreft natuurterreinen, waaronder ook duinen, heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen worden begrepen. Deze natuurterreinen moeten beheerd worden door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid die als uitsluitend of nagenoeg uitsluitend doel het behoud van natuurschoon hebben.
f. openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;
Dit betreft openbare land- en waterwegen, alsmede banen voor openbaar vervoer per rail (spoorwegen). Dit alles is inclusief (met inbegrip van) bijbehorende kunstwerken zoals bruggen of viaducten.
g. waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;
Dit betreft waterverdedigingswerken (zoals dijken) en waterbeheersingswerken (zoals gemalen) die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen. Een uitzondering hierop vormen delen van dergelijke werken die als woning dienen.
h. werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;
Dit betreft werken die bestemd zijn voor de zuivering van riool- en ander afvalwater. Deze werken moeten worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen. Een uitzondering hierop vormen delen van dergelijke werken die als woning dienen.
i. een onroerende zaak of een deel daarvan waarvan de waarde ingevolge de gemeentelijke belastingverordening bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking blijft;
Dit betreft een onroerende zaak of een deel daarvan, waarvan de waarde volgens (ingevolge) de gemeentelijke belastingverordening buiten aanmerking blijft bij de bepaling van de heffingsmaatstaf.
j. werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken.
Dit betreft werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat aan die werktuigen beschadiging van betekenis wordt toegebracht. Bovendien mogen deze werktuigen niet op zichzelf als gebouwde eigendommen worden beschouwd (aan te merken).
2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdelen a en b, wordt het begrip landbouw opgevat als in artikel 312 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
Dit lid stelt dat voor de toepassing van het eerste lid, specifiek onderdelen a en b, het begrip ‘landbouw’ moet worden geïnterpreteerd (opgevat) zoals gedefinieerd in artikel 312 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
3. Bij de toepassing van het eerste lid is het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken van overeenkomstige toepassing.
Dit lid geeft aan dat bij de toepassing van het eerste lid van dit artikel, de bepalingen die zijn vastgelegd in of op basis van (bij of krachtens) de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken op een vergelijkbare manier (van overeenkomstige toepassing) gelden.
4. Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met toepassing van het eerste en het tweede lid, alsmede met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.
Dit lid regelt de situatie waarin voor een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld conform (op de voet van) hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken. In dat geval wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald door het eerste en het tweede lid van dit artikel toe te passen. Tevens zijn de bepalingen uit of gebaseerd op (bij of krachtens) de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken van overeenkomstige toepassing.