Terug naar bibliotheek

Gemeentewet

Laatste versie
Titel III. De bevoegdheid van het gemeentebestuur
Hoofdstuk IX. De bevoegdheid van de raad
Artikel 151d

Artikel 151d (Raadsverordening tegen ernstige herhaaldelijke hinder)

1. De raad kan bij verordening bepalen dat degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft, er zorg voor draagt dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

2. De in artikel 125, eerste lid, bedoelde bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het in het eerste lid bedoelde voorschrift wordt uitgeoefend door de burgemeester. De burgemeester oefent de bevoegdheid uit met inachtneming van hetgeen daaromtrent door de raad in de verordening is bepaald en slechts indien de ernstige en herhaaldelijke hinder redelijkerwijs niet op een andere geschikte wijze kan worden tegengegaan.

3. Onverminderd de laatste volzin van het tweede lid kan de last, bedoeld in de eerste volzin van dat lid, een verbod inhouden om aanwezig te zijn in of bij de woning of op of bij het erf. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen. De artikelen 2, tweede lid, en vierde lid, aanhef en onder a en b, 5, 6, 8, eerste lid, aanhef en onder a en b, 9 en 13 van de Wet tijdelijk huisverbod zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de burgemeester bij ernstige vrees voor verdere overtreding de looptijd van het verbod kan verlengen tot ten hoogste vier weken.

Uitleg in duidelijke taal

1. De raad kan bij verordening bepalen dat degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft, er zorg voor draagt dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

Dit lid stelt dat de gemeenteraad (de raad) via een gemeentelijke regel (bij verordening) kan vastleggen (bepalen) dat de persoon die een woning of een bij die woning horend terrein (erf) gebruikt, of deze tegen betaling aan een ander in gebruik geeft, ervoor moet zorgen (er zorg voor draagt) dat gedragingen die plaatsvinden in of vanuit die woning of dat erf, of in de directe omgeving (onmiddellijke nabijheid) daarvan, geen ernstige en herhaalde overlast (hinder) voor mensen die in de buurt wonen (omwonenden) veroorzaken.

2. De in artikel 125, eerste lid, bedoelde bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het in het eerste lid bedoelde voorschrift wordt uitgeoefend door de burgemeester. De burgemeester oefent de bevoegdheid uit met inachtneming van hetgeen daaromtrent door de raad in de verordening is bepaald en slechts indien de ernstige en herhaaldelijke hinder redelijkerwijs niet op een andere geschikte wijze kan worden tegengegaan.

Dit lid specificeert dat de burgemeester de bevoegdheid uitoefent om een maatregel (last onder bestuursdwang) op te leggen, zoals bedoeld in artikel 125, eerste lid (van de Gemeentewet), wanneer het voorschrift uit het eerste lid van dit artikel wordt overtreden. De burgemeester moet bij het uitoefenen van deze bevoegdheid rekening houden (met inachtneming van) met wat de raad hierover in de verordening heeft vastgelegd. Bovendien mag de burgemeester deze bevoegdheid alleen gebruiken als de ernstige en herhaalde hinder redelijkerwijs niet op een andere passende manier (geschikte wijze) gestopt (tegengegaan) kan worden.

3. Onverminderd de laatste volzin van het tweede lid kan de last, bedoeld in de eerste volzin van dat lid, een verbod inhouden om aanwezig te zijn in of bij de woning of op of bij het erf. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen. De artikelen 2, tweede lid, en vierde lid, aanhef en onder a en b, 5, 6, 8, eerste lid, aanhef en onder a en b, 9 en 13 van de Wet tijdelijk huisverbod zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de burgemeester bij ernstige vrees voor verdere overtreding de looptijd van het verbod kan verlengen tot ten hoogste vier weken.

Dit lid bepaalt dat, zonder afbreuk te doen aan (onverminderd) de laatste zin van het tweede lid, de maatregel (last) die in de eerste zin van het tweede lid wordt genoemd, een verbod kan omvatten om in of bij de woning of op of bij het erf aanwezig te zijn. Dit verbod is geldig voor een periode van tien dagen. Verder zijn de artikelen 2, tweede lid, en vierde lid, aanhef en onder a en b, 5, 6, 8, eerste lid, aanhef en onder a en b, 9 en 13 van de Wet tijdelijk huisverbod op een vergelijkbare manier (van overeenkomstige toepassing) geldig. Hierbij geldt (met dien verstande dat) dat de burgemeester, als er ernstige angst (vrees) is voor nieuwe overtredingen, de duur (looptijd) van het verbod kan verlengen tot maximaal (ten hoogste) vier weken.