Artikel 60 (Retentierecht bij faillissement)
1. De schuldeiser die retentierecht heeft op een aan de schuldenaar toebehorende zaak, verliest dit recht niet door de faillietverklaring.
2. De zaak kan door de curator worden opgeëist en met toepassing van artikel 101 of 176 worden verkocht, onverminderd de voorrang, aan de schuldeiser in artikel 292 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek toegekend. De curator kan ook, voorzover dit in het belang is van de boedel, de zaak in de boedel terugbrengen door voldoening van de vordering waarvoor het retentierecht kan worden uitgeoefend.
3. De schuldeiser kan de curator een redelijke termijn stellen om tot toepassing van het vorige lid over te gaan. Heeft de curator de zaak niet binnen deze termijn verkocht, dan kan de schuldeiser haar verkopen met overeenkomstige toepassing van de bepalingen betreffende parate executie door een pandhouder of, als het een registergoed betreft, die betreffende parate executie door een hypotheekhouder. De rechter-commissaris is bevoegd de termijn op verzoek van de curator een of meer malen te verlengen.
4. Betreft het een registergoed, dan dient de schuldeiser, op straffe van verval van het recht van parate executie, binnen veertien dagen na het verstrijken van de in het vorige lid bedoelde termijn, aan de curator bij exploot aan te zeggen dat hij tot executie overgaat, en dit exploot in de openbare registers te doen inschrijven.
Uitleg in duidelijke taal
1. De schuldeiser die retentierecht heeft op een aan de schuldenaar toebehorende zaak, verliest dit recht niet door de faillietverklaring.
Dit lid stelt vast dat een schuldeiser die een retentierecht uitoefent op een zaak die eigendom is van de schuldenaar, dit specifieke recht behoudt, ook nadat de schuldenaar failliet is verklaard.
2. De zaak kan door de curator worden opgeëist en met toepassing van artikel 101 of 176 worden verkocht, onverminderd de voorrang, aan de schuldeiser in artikel 292 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek toegekend. De curator kan ook, voorzover dit in het belang is van de boedel, de zaak in de boedel terugbrengen door voldoening van de vordering waarvoor het retentierecht kan worden uitgeoefend.
Dit lid beschrijft twee opties voor de curator. Ten eerste kan de curator de zaak opeisen en verkopen volgens de regels van artikel 101 of 176, waarbij de voorrangspositie van de schuldeiser (op grond van artikel 292 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek) gerespecteerd blijft. Ten tweede kan de curator, als dit gunstig is voor de faillissementsboedel, de zaak terugkrijgen voor de boedel door de vordering te betalen die aan het retentierecht ten grondslag ligt.
3. De schuldeiser kan de curator een redelijke termijn stellen om tot toepassing van het vorige lid over te gaan. Heeft de curator de zaak niet binnen deze termijn verkocht, dan kan de schuldeiser haar verkopen met overeenkomstige toepassing van de bepalingen betreffende parate executie door een pandhouder of, als het een registergoed betreft, die betreffende parate executie door een hypotheekhouder. De rechter-commissaris is bevoegd de termijn op verzoek van de curator een of meer malen te verlengen.
Dit lid regelt dat de schuldeiser de curator een redelijke termijn mag geven om de in lid 2 genoemde acties (opeisen en verkopen, of de vordering voldoen) uit te voeren. Als de curator de zaak niet binnen die termijn verkoopt, mag de schuldeiser de zaak zelf verkopen. Deze verkoop moet dan plaatsvinden volgens de regels van parate executie die gelden voor een pandhouder, of, bij een registergoed, voor een hypotheekhouder. De rechter-commissaris kan de door de schuldeiser gestelde termijn op verzoek van de curator verlengen.
4. Betreft het een registergoed, dan dient de schuldeiser, op straffe van verval van het recht van parate executie, binnen veertien dagen na het verstrijken van de in het vorige lid bedoelde termijn, aan de curator bij exploot aan te zeggen dat hij tot executie overgaat, en dit exploot in de openbare registers te doen inschrijven.
Dit lid voegt een specifieke eis toe voor de situatie dat het een registergoed betreft. De schuldeiser moet dan, om zijn recht op parate executie niet te verliezen (op straffe van verval), binnen veertien dagen nadat de termijn uit lid 3 is verstreken, twee dingen doen: de curator via een exploot (een officieel bericht van een deurwaarder) laten weten dat hij tot executie overgaat, én dit exploot laten inschrijven in de openbare registers.