Terug naar bibliotheek
Titel III. Schuldsaneringsregeling natuurlijke personen
Tweede afdeling. De gevolgen van de toepassing van de schuldsaneringsregeling
Artikel 299

Artikel 299 (Reikwijdte vorderingen bij schuldsanering)

Laatste versie

1. De schuldsaneringsregeling werkt ten aanzien van:

a. vorderingen op de schuldenaar die ten tijde van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling bestaan; b. vorderingen op de schuldenaar die na de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling ontstaan uit hoofde van ontbinding of vernietiging van een vóór die uitspraak met de schuldenaar gesloten overeenkomst; c. vorderingen die strekken tot schadevergoeding ter zake van tekortschieten na de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling in de nakoming van een vóór die uitspraak op de schuldenaar verkregen verbintenis; d. vorderingen op de schuldenaar die na de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling ontstaan door de vervulling van een vóór die uitspraak overeengekomen ontbindende voorwaarde; e. na de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling onvoldaan gebleven vorderingen op de schuldenaar die ontstaan krachtens artikel 10 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek uit hoofde van een ten tijde van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling reeds bestaande rechtsbetrekking.

2. Rechtsvorderingen die voldoening van een vordering uit de boedel ten doel hebben, kunnen gedurende de toepassing van de schuldsaneringsregeling ook tegen de schuldenaar op geen andere wijze worden ingesteld dan door aanmelding ter verificatie.

3. De artikelen 57 tot en met 59a zijn van overeenkomstige toepassing.

Uitleg in duidelijke taal

1. De schuldsaneringsregeling werkt ten aanzien van:

Dit betekent dat de schuldsaneringsregeling van toepassing is op, of gevolgen heeft voor, de hierna volgende categorieën van vorderingen:

a. vorderingen op de schuldenaar die ten tijde van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling bestaan;

Dit betreft vorderingen op de schuldenaar die al bestonden op het exacte moment dat de rechter de uitspraak deed tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling.

b. vorderingen op de schuldenaar die na de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling ontstaan uit hoofde van ontbinding of vernietiging van een vóór die uitspraak met de schuldenaar gesloten overeenkomst;

Dit betreft vorderingen op de schuldenaar die ontstaan ná de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling, als gevolg van (uit hoofde van) de ontbinding of vernietiging van een overeenkomst die al vóór die uitspraak met de schuldenaar was gesloten.

c. vorderingen die strekken tot schadevergoeding ter zake van tekortschieten na de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling in de nakoming van een vóór die uitspraak op de schuldenaar verkregen verbintenis;

Dit betreft vorderingen die dienen tot (strekken tot) schadevergoeding wegens (ter zake van) het tekortschieten door de schuldenaar ná de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling, in de nakoming van een verbintenis die al vóór die uitspraak op de schuldenaar was verkregen.

d. vorderingen op de schuldenaar die na de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling ontstaan door de vervulling van een vóór die uitspraak overeengekomen ontbindende voorwaarde;

Dit betreft vorderingen op de schuldenaar die ontstaan ná de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling, doordat een ontbindende voorwaarde in vervulling gaat die vóór die uitspraak was overeengekomen.

e. na de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling onvoldaan gebleven vorderingen op de schuldenaar die ontstaan krachtens artikel 10 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek uit hoofde van een ten tijde van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling reeds bestaande rechtsbetrekking.

Dit betreft vorderingen op de schuldenaar die na de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling onbetaald (onvoldaan) zijn gebleven en die ontstaan krachtens artikel 10 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Deze vorderingen moeten voortkomen uit (uit hoofde van) een rechtsbetrekking die reeds bestond ten tijde van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling.

2. Rechtsvorderingen die voldoening van een vordering uit de boedel ten doel hebben, kunnen gedurende de toepassing van de schuldsaneringsregeling ook tegen de schuldenaar op geen andere wijze worden ingesteld dan door aanmelding ter verificatie.

Dit lid bepaalt dat gedurende de toepassing van de schuldsaneringsregeling, rechtsvorderingen die als doel hebben voldoening te verkrijgen van een vordering uit de boedel (het geheel van bezittingen en schulden van de schuldenaar), ook tegen de schuldenaar niet op een andere wijze kunnen worden ingesteld dan door deze vordering aan te melden ter verificatie (controle en vaststelling).

3. De artikelen 57 tot en met 59a zijn van overeenkomstige toepassing.

Dit lid geeft aan dat de artikelen 57 tot en met 59a van de Faillissementswet op een overeenkomstige (vergelijkbare) manier van toepassing zijn in het kader van de schuldsaneringsregeling.