Terug naar bibliotheek
Titel III. Schuldsaneringsregeling natuurlijke personen
Eerste afdeling. Het uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling
Artikel 288

Artikel 288 (Voorwaarden toewijzing en afwijzing schuldsanering)

Laatste versie

1. Het verzoek, bedoeld in artikel 284, eerste lid, wordt slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is:

a. dat de schuldenaar niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden; b. dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoek is ingediend, te goeder trouw is geweest; en c. dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.

2. Het verzoek wordt evenwel afgewezen:

a. indien de schuldsaneringsregeling reeds op de schuldenaar van toepassing is; b. indien de poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling niet is uitgevoerd door een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de Wet op het consumentenkrediet; of c. indien de schuldenaar schulden heeft welke voortvloeien uit een onherroepelijke veroordeling als bedoeld in artikel 358, vierde lid, ter zake van een of meer misdrijven, welke veroordeling onherroepelijk is geworden binnen vijf jaar voor de dag van indiening van het verzoek, tenzij de rechter aanleiding ziet een langere termijn in acht te nemen.

3. Het verzoek kan in afwijking van het eerste lid, onder b, en het tweede lid, onder c, worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden, onder controle heeft gekregen.

4. Het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling kan niet worden geweigerd uitsluitend op grond dat er geen of onvoldoende vooruitzicht bestaat dat schuldeisers algehele of gedeeltelijke betaling op hun vorderingen zullen ontvangen.

5. Indien het verzoek wordt afgewezen, kan de schuldenaar niet ambtshalve in staat van faillissement worden verklaard.

Uitleg in duidelijke taal

1. Het verzoek, bedoeld in artikel 284, eerste lid, wordt slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is:

Dit lid stelt dat het verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling, zoals genoemd in artikel 284, eerste lid, alleen wordt ingewilligd (toegewezen) als het voldoende waarschijnlijk (aannemelijk) is dat aan de hieronder genoemde voorwaarden is voldaan.

a. dat de schuldenaar niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

Dit betekent dat het voldoende aannemelijk moet zijn dat de schuldenaar redelijkerwijs niet in staat zal zijn om zijn bestaande schulden te blijven betalen.

b. dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoek is ingediend, te goeder trouw is geweest; en

Dit houdt in dat het voldoende aannemelijk moet zijn dat de schuldenaar in de periode van drie jaar vóór de indiening van het verzoek eerlijk en oprecht (te goeder trouw) heeft gehandeld met betrekking tot het ontstaan van zijn schulden of het niet betalen daarvan.

c. dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.

Dit vereist dat het voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de verplichtingen die uit de schuldsaneringsregeling voortkomen correct zal naleven en zijn best zal doen om zoveel mogelijk vermogen (baten) voor de gezamenlijke schuldeisers (de boedel) te verkrijgen.

2. Het verzoek wordt evenwel afgewezen:

Dit lid specificeert de situaties waarin het verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling ondanks andere overwegingen toch wordt afgewezen.

a. indien de schuldsaneringsregeling reeds op de schuldenaar van toepassing is;

Dit betekent dat het verzoek wordt afgewezen als de schuldsaneringsregeling al van kracht is voor de betreffende schuldenaar.

b. indien de poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling niet is uitgevoerd door een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de Wet op het consumentenkrediet; of

Dit houdt in dat het verzoek wordt afgewezen als de poging om tot een schuldregeling te komen buiten de rechter om (buitengerechtelijk) niet is gedaan door een persoon of instantie die daartoe bevoegd is volgens artikel 48, eerste lid, van de Wet op het consumentenkrediet.

c. indien de schuldenaar schulden heeft welke voortvloeien uit een onherroepelijke veroordeling als bedoeld in artikel 358, vierde lid, ter zake van een of meer misdrijven, welke veroordeling onherroepelijk is geworden binnen vijf jaar voor de dag van indiening van het verzoek, tenzij de rechter aanleiding ziet een langere termijn in acht te nemen.

Dit betekent dat het verzoek wordt afgewezen als de schuldenaar schulden heeft die voortkomen uit een definitieve (onherroepelijke) veroordeling voor een of meer misdrijven, zoals bedoeld in artikel 358, vierde lid. Dit geldt als deze veroordeling definitief is geworden binnen vijf jaar vóór de indiening van het verzoek. De rechter kan echter besluiten een langere periode te hanteren als daar redenen voor zijn.

3. Het verzoek kan in afwijking van het eerste lid, onder b, en het tweede lid, onder c, worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden, onder controle heeft gekregen.

Dit lid geeft aan dat, afwijkend van de eis van goeder trouw (eerste lid, onder b) en de afwijzingsgrond betreffende schulden uit misdrijven (tweede lid, onder c), het verzoek toch kan worden toegewezen. Voorwaarde hiervoor is dat het voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de factoren die hebben geleid tot het ontstaan of onbetaald blijven van zijn schulden, nu beheerst (onder controle heeft gekregen).

4. Het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling kan niet worden geweigerd uitsluitend op grond dat er geen of onvoldoende vooruitzicht bestaat dat schuldeisers algehele of gedeeltelijke betaling op hun vorderingen zullen ontvangen.

Dit lid bepaalt dat het toekennen van de schuldsaneringsregeling niet mag worden afgewezen alleen maar omdat er geen of een te klein vooruitzicht is dat schuldeisers volledige of gedeeltelijke betaling van hun vorderingen zullen krijgen.

5. Indien het verzoek wordt afgewezen, kan de schuldenaar niet ambtshalve in staat van faillissement worden verklaard.

Dit lid stelt dat als het verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt afgewezen, de rechter de schuldenaar niet automatisch (ambtshalve) failliet kan verklaren.

Gerelateerde rechtspraak

Hoge Raad190x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2012:BV4010

ECLI:NL:HR:2012:BV401025 mei 2012Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad36x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2012:BY0966

ECLI:NL:HR:2012:BY096614 december 2012Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak
Civiel RechtInsolventierecht, Burgerlijk Procesrecht
Hoge Raad31x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2015:589

ECLI:NL:HR:2015:58913 maart 2015Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad31x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2013:1031

ECLI:NL:HR:2013:103125 oktober 2013Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad24x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2017:1203 - Verlenging schuldsanering vereist toerekenbare tekortkoming, niet slechts schuldeisersbelang

ECLI:NL:HR:2017:120330 juni 2017Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak

De Hoge Raad oordeelt dat verlenging van de schuldsaneringstermijn aan het einde van de looptijd enkel mogelijk is bij een toerekenbare tekortkoming van de schuldenaar. Het belang van schuldeisers is geen zelfstandige grond voor verlenging. Nakoming van een door de rechter-commissaris verlaagde inspanningsverplichting geldt niet als tekortkoming.

Civiel RechtInsolventierecht
Hoge Raad10x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2015:3338

ECLI:NL:HR:2015:333820 november 2015Dit wetsartikel wordt 11 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad10x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2010:BN8060

ECLI:NL:HR:2010:BN80605 november 2010Dit wetsartikel wordt 6 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad11x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2011:BO4931

ECLI:NL:HR:2011:BO493128 januari 2011Dit wetsartikel wordt 4 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad5x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2017:572

ECLI:NL:HR:2017:57231 maart 2017Dit wetsartikel wordt 7 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad4x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2000:AA5776

ECLI:NL:HR:2000:AA577612 mei 2000Dit wetsartikel wordt 8 keer genoemd in deze uitspraak
Civiel RechtInsolventierecht, Burgerlijk Procesrecht