Artikel 241a (Afkoelingsperiode surseance van betaling)
1. De rechtbank kan op verzoek van elke belanghebbende of ambtshalve bij schriftelijke beschikking een afkoelingsperiode afkondigen, waarin elke bevoegdheid van derden, met uitzondering van boedelschuldeisers, tot verhaal op tot de boedel behorende goederen of tot de opeising van goederen die zich in de macht van de schuldenaar bevinden, voor een periode van ten hoogste twee maanden, niet kan worden uitgeoefend dan met machtiging van de rechter-commissaris. De rechtbank kan deze periode eenmaal verlengen met een periode van ten hoogste twee maanden.
2. De rechtbank kan haar beschikking beperken tot bepaalde derden en daaraan voorwaarden verbinden. De rechter-commissaris kan voorwaarden verbinden aan een door hem gegeven machtiging van een derde tot uitoefening van een aan deze toekomende bevoegdheid.
3. Indien een derde ter zake van zijn bevoegdheid een redelijke termijn aan de curator stelt, wordt deze termijn geschorst tijdens de afkoelingsperiode.
4. De afkoelingsperiode kan ook op verlangen van de schuldenaar worden afgekondigd door de rechter die de surseance verleent. De afkoelingsperiode die wordt afgekondigd met de verlening van de surseance wordt geacht te zijn ingegaan bij de aanvang van de dag waarop de surseance voorlopig is verleend.
Uitleg in duidelijke taal
1. De rechtbank kan op verzoek van elke belanghebbende of ambtshalve bij schriftelijke beschikking een afkoelingsperiode afkondigen, waarin elke bevoegdheid van derden, met uitzondering van boedelschuldeisers, tot verhaal op tot de boedel behorende goederen of tot de opeising van goederen die zich in de macht van de schuldenaar bevinden, voor een periode van ten hoogste twee maanden, niet kan worden uitgeoefend dan met machtiging van de rechter-commissaris. De rechtbank kan deze periode eenmaal verlengen met een periode van ten hoogste twee maanden.
Dit betekent letterlijk: De rechtbank heeft de mogelijkheid om, hetzij op verzoek van iedere partij die een belang heeft (elke belanghebbende) of uit eigen beweging (ambtshalve), middels een schriftelijke beslissing (schriftelijke beschikking) een afkoelingsperiode in te stellen. Gedurende deze periode kan geen enkele bevoegdheid van derden (met uitzondering van boedelschuldeisers) om verhaal te zoeken op goederen die tot de boedel behoren, of om goederen op te eisen die in het bezit (macht) van de schuldenaar zijn, worden uitgeoefend, tenzij de rechter-commissaris hiervoor toestemming (machtiging) verleent. Deze afkoelingsperiode duurt maximaal twee maanden. De rechtbank kan deze periode één keer verlengen met nog eens maximaal twee maanden.
2. De rechtbank kan haar beschikking beperken tot bepaalde derden en daaraan voorwaarden verbinden. De rechter-commissaris kan voorwaarden verbinden aan een door hem gegeven machtiging van een derde tot uitoefening van een aan deze toekomende bevoegdheid.
Dit betekent letterlijk: De rechtbank kan de reikwijdte van haar beslissing (beschikking) beperken tot specifieke derden en kan aan deze beslissing voorwaarden koppelen. Ook de rechter-commissaris kan voorwaarden stellen aan de toestemming (machtiging) die hij aan een derde verleent voor het uitoefenen van een bevoegdheid die deze derde heeft.
3. Indien een derde ter zake van zijn bevoegdheid een redelijke termijn aan de curator stelt, wordt deze termijn geschorst tijdens de afkoelingsperiode.
Dit betekent letterlijk: Wanneer een derde met betrekking tot zijn bevoegdheid een redelijke termijn stelt aan de curator, dan wordt de loop van deze termijn onderbroken (geschorst) gedurende de afkoelingsperiode.
4. De afkoelingsperiode kan ook op verlangen van de schuldenaar worden afgekondigd door de rechter die de surseance verleent. De afkoelingsperiode die wordt afgekondigd met de verlening van de surseance wordt geacht te zijn ingegaan bij de aanvang van de dag waarop de surseance voorlopig is verleend.
Dit betekent letterlijk: De afkoelingsperiode kan ook worden ingesteld op verzoek (verlangen) van de schuldenaar zelf, door de rechter die de surseance van betaling toestaat (verleent). Een afkoelingsperiode die gelijktijdig met de verlening van de surseance wordt afgekondigd, wordt beschouwd (geacht) als te zijn begonnen aan het begin van de dag waarop de surseance voorlopig is toegestaan.