Terug naar bibliotheek
Titel II. Van surseance van betaling
Eerste afdeling. Van de verlening van surseance van betaling en haar gevolgen
Artikel 234

Artikel 234 (Verrekening schuld vordering surseance boedel)

Laatste versie

1. Hij die zowel schuldenaar als schuldeiser van de boedel is, kan zijn schuld met zijn vordering op de boedel verrekenen, indien beide zijn ontstaan vóór de aanvang van de surseance of voortvloeien uit een handeling vóór de aanvang van de surseance met de schuldenaar verricht.

2. De vordering op de schuldenaar wordt zo nodig berekend naar de regels in de artikelen 261 en 262 gesteld.

3. Van de zijde van de boedel kan geen beroep worden gedaan op artikel 136 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.

Uitleg in duidelijke taal

1. Hij die zowel schuldenaar als schuldeiser van de boedel is, kan zijn schuld met zijn vordering op de boedel verrekenen, indien beide zijn ontstaan vóór de aanvang van de surseance of voortvloeien uit een handeling vóór de aanvang van de surseance met de schuldenaar verricht.

Dit lid bepaalt dat een persoon die zowel schuldenaar van de boedel is als een vordering heeft op de boedel, zijn schuld mag verrekenen met zijn vordering. Deze verrekening is toegestaan op voorwaarde dat zowel de schuld als de vordering zijn ontstaan voordat de surseance van betaling is begonnen, of als beide voortvloeien uit een handeling die vóór de aanvang van de surseance met de schuldenaar is verricht.

2. De vordering op de schuldenaar wordt zo nodig berekend naar de regels in de artikelen 261 en 262 gesteld.

Dit lid stelt dat, indien nodig, de vordering op de schuldenaar berekend zal worden volgens de regels die zijn vastgelegd in de artikelen 261 en 262.

3. Van de zijde van de boedel kan geen beroep worden gedaan op artikel 136 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.

Dit lid geeft aan dat van de zijde van de boedel geen beroep kan worden gedaan op de bepalingen van artikel 136 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.