Terug naar bibliotheek
Titel II. Van surseance van betaling
Eerste afdeling. Van de verlening van surseance van betaling en haar gevolgen
Artikel 221

Artikel 221 (Cassatieberoep surseance van betaling)

Laatste versie

1. Van het arrest, door het gerechtshof gewezen, kan, ingeval van afwijzing van het verzoek, de schuldenaar, of, ingeval de surseance is verleend, iedere schuldeiser, die zich niet vóór het verlenen daarvan heeft verklaard, gedurende acht dagen na de dag der uitspraak, in cassatie komen.

2. Het beroep in cassatie wordt ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van de Hoge Raad. De voorzitter bepaalt terstond dag en uur voor de behandeling.

3. De griffier van de Hoge Raad doet van het beroep in cassatie en van de tijd, voor de behandeling bepaald, aankondiging in de Staatscourant. Tevens geeft hij van het ingestelde beroep kennis aan de griffier van het gerechtshof, neemt van deze de in artikel 214 bedoelde stukken over en legt die op zijn griffie voor een ieder ter kosteloze inzage.

4. De bepalingen van het derde lid van artikel 219 en van het tweede lid van artikel 220 vinden overeenkomstige toepassing.

Details

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2016. Zie het overzicht van wijzigingen]

Uitleg in duidelijke taal

1. Van het arrest, door het gerechtshof gewezen, kan, ingeval van afwijzing van het verzoek, de schuldenaar, of, ingeval de surseance is verleend, iedere schuldeiser, die zich niet vóór het verlenen daarvan heeft verklaard, gedurende acht dagen na de dag der uitspraak, in cassatie komen.

Dit betekent dat tegen een uitspraak (arrest) van het gerechtshof beroep in cassatie kan worden ingesteld. Indien het verzoek om surseance van betaling is afgewezen, kan de schuldenaar in cassatie gaan. Indien de surseance van betaling juist is verleend, kan iedere schuldeiser die zich niet vóór de verlening van de surseance hierover heeft uitgesproken, in cassatie gaan. Dit moet gebeuren binnen een termijn van acht dagen, te rekenen vanaf de dag na de uitspraak.

2. Het beroep in cassatie wordt ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van de Hoge Raad. De voorzitter bepaalt terstond dag en uur voor de behandeling.

Dit lid legt uit dat het beroep in cassatie wordt gestart door middel van een verzoekschrift. Dit verzoekschrift moet worden ingediend bij de griffie (het secretariaat) van de Hoge Raad. De voorzitter van de Hoge Raad stelt onmiddellijk (terstond) de datum en het tijdstip voor de behandeling van het beroep vast.

3. De griffier van de Hoge Raad doet van het beroep in cassatie en van de tijd, voor de behandeling bepaald, aankondiging in de Staatscourant. Tevens geeft hij van het ingestelde beroep kennis aan de griffier van het gerechtshof, neemt van deze de in artikel 214 bedoelde stukken over en legt die op zijn griffie voor een ieder ter kosteloze inzage.

Dit betekent dat de griffier van de Hoge Raad het ingestelde beroep in cassatie en de vastgestelde tijd voor de behandeling moet aankondigen in de Staatscourant. Daarnaast stelt de griffier de griffier van het gerechtshof op de hoogte van het ingestelde beroep, neemt de in artikel 214 genoemde documenten van de griffier van het gerechtshof over, en legt deze documenten op zijn eigen griffie neer zodat iedereen ze kosteloos kan inzien.

4. De bepalingen van het derde lid van artikel 219 en van het tweede lid van artikel 220 vinden overeenkomstige toepassing.

Dit lid stelt dat de regels die zijn opgenomen in het derde lid van artikel 219 en in het tweede lid van artikel 220 van de Faillissementswet op een vergelijkbare manier (overeenkomstige toepassing) van toepassing zijn in de context van dit artikel.