Terug naar bibliotheek
Titel I. Van faillissement
Vijfde afdeling. Van de verificatie der schuldvorderingen
Artikel 110

Artikel 110 (Indiening schuldvorderingen bij curator)

Laatste versie

1. De indiening der schuldvorderingen geschiedt door of bij de curator door de overlegging ener rekening of andere schriftelijke verklaring, aangevende de aard en het bedrag der vordering, vergezeld van de bewijsstukken of een afschrift daarvan, en van een opgave, of op voorrecht, pand, hypotheek of retentierecht aanspraak wordt gemaakt.

2. De schuldeisers zijn bevoegd van de curator een ontvangbewijs te vorderen.

3. Indien de curator een overeenkomst als bedoeld in artikel 907, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek heeft gesloten die door de rechter verbindend is verklaard, kunnen de gerechtigden onder de overeenkomst die niet de in artikel 908, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde mededeling hebben gedaan, hun vordering krachtens de overeenkomst uitsluitend indienen op de wijze als in deze overeenkomst is bepaald. De overeenkomst als bedoeld in de eerste zin voorziet in ieder geval in de mogelijkheid tot indiening van vorderingen met behulp van een elektronisch communicatiemiddel. In afwijking van artikel 907, zesde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek kan de overeenkomst als bedoeld in de eerste zin, bepalen dat een vordering vervalt indien een gerechtigde onder de overeenkomst deze vordering niet indient binnen een termijn van ten minste drie maanden na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de in artikel 908, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde termijn is verstreken. Op de vorderingen als bedoeld in de eerste zin, zijn de artikelen 128, 133 en 136 van overeenkomstige toepassing.

Uitleg in duidelijke taal

1. De indiening der schuldvorderingen geschiedt door of bij de curator door de overlegging ener rekening of andere schriftelijke verklaring, aangevende de aard en het bedrag der vordering, vergezeld van de bewijsstukken of een afschrift daarvan, en van een opgave, of op voorrecht, pand, hypotheek of retentierecht aanspraak wordt gemaakt.

Dit lid bepaalt dat het indienen van schuldvorderingen gebeurt door of bij de curator. Dit geschiedt door het overleggen van een rekening of een andere schriftelijke verklaring. In deze verklaring moet de aard en het bedrag van de vordering worden aangegeven. De verklaring moet vergezeld zijn van de bewijsstukken of een kopie (afschrift) daarvan. Tevens moet een opgave worden gedaan of er aanspraak wordt gemaakt op een voorrecht, pand, hypotheek of retentierecht.

2. De schuldeisers zijn bevoegd van de curator een ontvangbewijs te vorderen.

Dit lid stelt dat de schuldeisers het recht hebben (bevoegd zijn) om van de curator een bewijs van ontvangst (ontvangbewijs) te eisen (vorderen).

3. Indien de curator een overeenkomst als bedoeld in artikel 907, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek heeft gesloten die door de rechter verbindend is verklaard, kunnen de gerechtigden onder de overeenkomst die niet de in artikel 908, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde mededeling hebben gedaan, hun vordering krachtens de overeenkomst uitsluitend indienen op de wijze als in deze overeenkomst is bepaald. De overeenkomst als bedoeld in de eerste zin voorziet in ieder geval in de mogelijkheid tot indiening van vorderingen met behulp van een elektronisch communicatiemiddel. In afwijking van artikel 907, zesde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek kan de overeenkomst als bedoeld in de eerste zin, bepalen dat een vordering vervalt indien een gerechtigde onder de overeenkomst deze vordering niet indient binnen een termijn van ten minste drie maanden na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de in artikel 908, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde termijn is verstreken. Op de vorderingen als bedoeld in de eerste zin, zijn de artikelen 128, 133 en 136 van overeenkomstige toepassing.

Dit lid licht toe dat als de curator een overeenkomst heeft gesloten zoals omschreven in artikel 907, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, en de rechter heeft deze overeenkomst verbindend verklaard, dan kunnen de personen die rechten aan deze overeenkomst ontlenen (de gerechtigden) en die niet de mededeling hebben gedaan zoals bedoeld in artikel 908, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, hun vordering op grond van (krachtens) de overeenkomst alleen (uitsluitend) indienen op de manier die in deze overeenkomst is vastgelegd (bepaald). De zojuist genoemde overeenkomst moet in elk geval (in ieder geval) de mogelijkheid bieden om vorderingen in te dienen met behulp van een elektronisch communicatiemiddel. In afwijking van artikel 907, zesde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, kan de eerdergenoemde overeenkomst bepalen dat een vordering vervalt. Dit is het geval als een gerechtigde onder de overeenkomst de vordering niet indient binnen een periode (termijn) van minimaal (ten minste) drie maanden. Deze termijn van drie maanden begint te lopen vanaf de start (aanvang) van de dag die volgt op de dag waarop de termijn, bedoeld in artikel 908, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, is geëindigd (verstreken). Op de vorderingen die in de eerste zin van dit lid worden genoemd, zijn de artikelen 128, 133 en 136 op eenzelfde wijze (van overeenkomstige toepassing) van toepassing.