Terug naar bibliotheek
Tweede afdeling. Homologatie van een onderhands akkoord
§ 3. De homologatie van het akkoord
Artikel 384

Artikel 384 (Beslissing homologatieverzoek en afwijzingsgronden)

Laatste versie

1. Heeft de rechtbank rechtsmacht om het verzoek tot homologatie van het akkoord in behandeling te nemen, dan geeft zij zo spoedig mogelijk haar met redenen omkleed vonnis waarbij zij dit verzoek en, indien aan de orde, een verzoek om toestemming voor de opzegging van een overeenkomst als bedoeld in artikel 383, zevende lid, toewijst, tenzij zich één of meer van de afwijzingsgronden, bedoeld in het tweede tot en met het vijfde lid, voordoet. Heeft de herstructureringsdeskundige, bedoeld in artikel 371, overeenkomstig artikel 383, eerste lid, derde zin, naast een homologatieverzoek dat betrekking heeft op een akkoord dat hij zelf heeft voorbereid, ook een homologatieverzoek ingediend voor een akkoord dat door de schuldenaar is voorbereid, dan beoordeelt de rechtbank eerst het homologatieverzoek voor het laatstgenoemde akkoord, tenzij de herstructureringsdeskundige een door de schuldenaar ondersteund verzoek indient tot behandeling van de verzoeken in omgekeerde volgorde of alleen voor het eerstgenoemde akkoord geldt dat alle klassen daarmee hebben ingestemd. Pas als blijkt dat dit homologatieverzoek moet worden afgewezen, behandelt de rechtbank het tweede homologatieverzoek.

2. De rechtbank wijst een verzoek tot homologatie van het akkoord af als:

a. van een toestand als bedoeld in artikel 370, eerste lid, geen sprake is; b. de schuldenaar of de herstructureringsdeskundige niet jegens alle stemgerechtigde schuldeisers en aandeelhouders heeft voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 381, eerste lid, en 383, vijfde lid, tenzij de desbetreffende schuldeisers en aandeelhouders verklaren het akkoord te aanvaarden; c. het akkoord of de daaraan gehechte bescheiden niet alle in artikel 375 voorgeschreven informatie omvatten, de klasseindeling niet voldoet aan de eisen van artikel 374 of de procedure voor de stemming niet voldeed aan artikel 381, tenzij zodanig gebrek redelijkerwijs niet tot een andere uitkomst van de stemming had kunnen leiden; d. een schuldeiser of de aandeelhouder voor een ander bedrag tot de stemming over het akkoord had moeten worden toegelaten, tenzij die beslissing niet tot een andere uitkomst van de stemming had kunnen leiden; e. de nakoming van het akkoord niet voldoende is gewaarborgd; f. in het akkoord overeenkomstig artikel 375, eerste lid, onderdeel i, is opgenomen dat de schuldenaar:

1°. een nieuwe financiering aan wil gaan, terwijl redelijkerwijs aannemelijk is dat deze niet noodzakelijk is voor de uitvoering van het akkoord of de belangen van de gezamenlijke schuldeisers daardoor wezenlijk worden geschaad, of een bepaalde transactie aan wil gaan, terwijl redelijkerwijs aannemelijk is dat deze niet onmiddellijk noodzakelijk is voor de uitvoering van het akkoord of de belangen van de gezamenlijke schuldeisers daardoor wezenlijk worden geschaad;

g. het akkoord door bedrog, door begunstiging van één of meer stemgerechtigde schuldeisers of aandeelhouders of met behulp van andere oneerlijke middelen tot stand is gekomen, onverschillig of de schuldenaar dan wel een ander daartoe heeft meegewerkt; h. het loon en de verschotten van de door de rechtbank ingevolge respectievelijk de artikelen 371, 378, zesde lid, en 380 aangewezen of aangestelde herstructureringsdeskundige, deskundige of observator niet zijn gestort of daarvoor geen zekerheid is gesteld, of i. er andere redenen zijn die zich tegen de homologatie verzetten.

3. Op verzoek van één of meer stemgerechtigde schuldeisers of aandeelhouders die zelf niet met het akkoord hebben ingestemd of die ten onrechte niet tot de stemming zijn toegelaten, kan de rechtbank een verzoek tot homologatie van een akkoord, afwijzen als summierlijk blijkt dat deze schuldeisers of aandeelhouders op basis van het akkoord slechter af zijn dan bij een vereffening van het vermogen van de schuldenaar in faillissement.

4. Op verzoek van één of meer stemgerechtigde schuldeisers of aandeelhouders die zelf niet met het akkoord hebben ingestemd en zijn ingedeeld in een klasse die niet met het akkoord heeft ingestemd of die ten onrechte niet tot de stemming zijn toegelaten en in een klasse die niet met het akkoord heeft ingestemd hadden moeten worden ingedeeld, wijst de rechtbank een verzoek tot homologatie van een akkoord waarmee niet alle klassen hebben ingestemd, af als:

a. bij de verdeling van de waarde die met het akkoord wordt gerealiseerd, aan een klasse van schuldeisers als bedoeld in artikel 374, tweede lid, een uitkering in geld wordt aangeboden die minder bedraagt dan 20% van het bedrag van hun vorderingen of onder het akkoord een recht aangeboden zal worden dat een waarde vertegenwoordigt die minder bedraagt dan 20% van het bedrag van hun vorderingen, terwijl daarvoor geen zwaarwegende grond is aangetoond; b. bij de verdeling van de waarde die met het akkoord wordt gerealiseerd ten nadele van de klasse die niet heeft ingestemd wordt afgeweken van de rangorde bij verhaal op het vermogen van de schuldenaar overeenkomstig Titel 10 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, een andere wet of een daarop gebaseerde regeling, dan wel een contractuele regeling, tenzij voor die afwijking een redelijke grond bestaat en de genoemde schuldeisers of aandeelhouders daardoor niet in hun belang worden geschaad; c. de genoemde schuldeisers, niet zijnde schuldeisers als bedoeld in onderdeel d, op basis van het akkoord niet het recht hebben om te kiezen voor een uitkering in geld ter hoogte van het bedrag dat zij bij een vereffening van het vermogen van de schuldenaar in faillissement naar verwachting aan betaling in geld zouden ontvangen, of d. het schuldeisers betreft met een voorrang die voortvloeit uit pand of hypotheek als bedoeld in artikel 278, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek die de schuldenaar bedrijfsmatig een financiering hebben verstrekt en op basis van het akkoord in het kader van een wijziging van hun rechten, aandelen of certificaten hiervan aangeboden krijgen en daarnaast niet het recht hebben om te kiezen voor een uitkering in een andere vorm.

5. Op verzoek van de wederpartij bij de overeenkomst wijst de rechtbank het verzoek om toestemming voor de opzegging van een overeenkomst, bedoeld in artikel 383, zevende lid, af op de grond bedoeld in het tweede lid, onder a.

6. Artikel 378, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.

7. De rechtbank beslist niet als bedoeld in het eerste lid dan nadat zij de schuldenaar, de herstructureringsdeskundige zo die is aangewezen, de observator, bedoeld in artikel 380, zo die is aangesteld, en de stemgerechtigde schuldeisers of aandeelhouders, dan wel de wederpartij, zo die een verzoek tot afwijzing van het verzoek tot homologatie van het akkoord of tot verlening van toestemming voor de opzegging van de overeenkomst als bedoeld in artikel 383, achtste lid, hebben ingediend, op een door haar nader te bepalen wijze in de gelegenheid heeft gesteld een zienswijze te geven.

8. Artikel 371, veertiende lid, is van overeenkomstige toepassing.

Uitleg in duidelijke taal

1. Heeft de rechtbank rechtsmacht om het verzoek tot homologatie van het akkoord in behandeling te nemen, dan geeft zij zo spoedig mogelijk haar met redenen omkleed vonnis waarbij zij dit verzoek en, indien aan de orde, een verzoek om toestemming voor de opzegging van een overeenkomst als bedoeld in artikel 383, zevende lid, toewijst, tenzij zich één of meer van de afwijzingsgronden, bedoeld in het tweede tot en met het vijfde lid, voordoet. Heeft de herstructureringsdeskundige, bedoeld in artikel 371, overeenkomstig artikel 383, eerste lid, derde zin, naast een homologatieverzoek dat betrekking heeft op een akkoord dat hij zelf heeft voorbereid, ook een homologatieverzoek ingediend voor een akkoord dat door de schuldenaar is voorbereid, dan beoordeelt de rechtbank eerst het homologatieverzoek voor het laatstgenoemde akkoord, tenzij de herstructureringsdeskundige een door de schuldenaar ondersteund verzoek indient tot behandeling van de verzoeken in omgekeerde volgorde of alleen voor het eerstgenoemde akkoord geldt dat alle klassen daarmee hebben ingestemd. Pas als blijkt dat dit homologatieverzoek moet worden afgewezen, behandelt de rechtbank het tweede homologatieverzoek.

Dit lid bepaalt dat als de rechtbank bevoegd is (rechtsmacht heeft) om een verzoek tot goedkeuring (homologatie) van een onderhands akkoord te behandelen, zij zo snel mogelijk een vonnis met uitleg (met redenen omkleed) zal geven. In dit vonnis wijst de rechtbank het verzoek tot homologatie toe, en eventueel ook een verzoek om een overeenkomst op te zeggen (zoals bedoeld in artikel 383, zevende lid), tenzij er één of meer redenen zijn om het verzoek af te wijzen (afwijzingsgronden), zoals genoemd in het tweede tot en met het vijfde lid van dit artikel. Indien de herstructureringsdeskundige (genoemd in artikel 371) conform artikel 383, eerste lid, derde zin, naast een homologatieverzoek voor een door hemzelf voorbereid akkoord, ook een homologatieverzoek heeft ingediend voor een akkoord dat door de schuldenaar is voorbereid, dan zal de rechtbank eerst het homologatieverzoek voor het akkoord van de schuldenaar beoordelen. Dit gebeurt niet als de herstructureringsdeskundige, met steun van de schuldenaar, verzoekt om de verzoeken in omgekeerde volgorde te behandelen, of als alleen voor het door de deskundige voorbereide akkoord geldt dat alle klassen van schuldeisers/aandeelhouders ermee hebben ingestemd. Pas wanneer blijkt dat het eerst beoordeelde homologatieverzoek (van de schuldenaar) moet worden afgewezen, zal de rechtbank het tweede homologatieverzoek (van de deskundige) behandelen.

2. De rechtbank wijst een verzoek tot homologatie van het akkoord af als:

Dit lid stelt dat de rechtbank een verzoek tot goedkeuring (homologatie) van het akkoord zal afwijzen indien de volgende situaties zich voordoen:

a. van een toestand als bedoeld in artikel 370, eerste lid, geen sprake is;

Dit betekent dat de rechtbank het verzoek afwijst als er geen sprake is van de situatie die omschreven wordt in artikel 370, eerste lid (een toestand waarin de schuldenaar redelijkerwijs niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden).

b. de schuldenaar of de herstructureringsdeskundige niet jegens alle stemgerechtigde schuldeisers en aandeelhouders heeft voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 381, eerste lid, en 383, vijfde lid, tenzij de desbetreffende schuldeisers en aandeelhouders verklaren het akkoord te aanvaarden;

Dit betekent dat de rechtbank het verzoek afwijst als de schuldenaar of de herstructureringsdeskundige niet heeft voldaan aan de verplichtingen die zijn genoemd in artikel 381, eerste lid, en artikel 383, vijfde lid, ten opzichte van alle schuldeisers en aandeelhouders die stemrecht hebben. Een uitzondering hierop is als de betreffende schuldeisers en aandeelhouders expliciet verklaren dat zij het akkoord aanvaarden.

c. het akkoord of de daaraan gehechte bescheiden niet alle in artikel 375 voorgeschreven informatie omvatten, de klasseindeling niet voldoet aan de eisen van artikel 374 of de procedure voor de stemming niet voldeed aan artikel 381, tenzij zodanig gebrek redelijkerwijs niet tot een andere uitkomst van de stemming had kunnen leiden;

Dit betekent dat de rechtbank het verzoek afwijst als het akkoord zelf of de bijbehorende documenten (bescheiden) niet alle informatie bevatten die volgens artikel 375 verplicht is, of als de indeling van schuldeisers en aandeelhouders in klassen niet voldoet aan de eisen van artikel 374, of als de stemprocedure niet volgens artikel 381 is verlopen. Een uitzondering hierop is als het redelijk is om aan te nemen dat een dergelijk gebrek niet tot een andere uitslag van de stemming had kunnen leiden.

d. een schuldeiser of de aandeelhouder voor een ander bedrag tot de stemming over het akkoord had moeten worden toegelaten, tenzij die beslissing niet tot een andere uitkomst van de stemming had kunnen leiden;

Dit betekent dat de rechtbank het verzoek afwijst als een schuldeiser of aandeelhouder voor een ander (bijvoorbeeld hoger of lager) bedrag had moeten worden toegelaten tot de stemming over het akkoord. Een uitzondering hierop is als die andere toelating niet tot een andere uitslag van de stemming had kunnen leiden.

e. de nakoming van het akkoord niet voldoende is gewaarborgd;

Dit betekent dat de rechtbank het verzoek afwijst als er onvoldoende zekerheid is dat het akkoord daadwerkelijk zal worden nagekomen.

f. in het akkoord overeenkomstig artikel 375, eerste lid, onderdeel i, is opgenomen dat de schuldenaar:

Dit betekent dat de rechtbank het verzoek afwijst als in het akkoord, conform artikel 375, eerste lid, onderdeel i, staat dat de schuldenaar:

1°. een nieuwe financiering aan wil gaan, terwijl redelijkerwijs aannemelijk is dat deze niet noodzakelijk is voor de uitvoering van het akkoord of de belangen van de gezamenlijke schuldeisers daardoor wezenlijk worden geschaad, of

van plan is een nieuwe financiering aan te gaan, terwijl het redelijkerwijs aannemelijk is dat deze financiering niet nodig is om het akkoord uit te voeren, of dat de belangen van alle schuldeisers samen hierdoor ernstig (wezenlijk) worden geschaad, of

een bepaalde transactie aan wil gaan, terwijl redelijkerwijs aannemelijk is dat deze niet onmiddellijk noodzakelijk is voor de uitvoering van het akkoord of de belangen van de gezamenlijke schuldeisers daardoor wezenlijk worden geschaad;

van plan is een specifieke transactie aan te gaan, terwijl het redelijkerwijs aannemelijk is dat deze transactie niet direct (onmiddellijk) nodig is om het akkoord uit te voeren, of dat de belangen van alle schuldeisers samen hierdoor ernstig (wezenlijk) worden geschaad;

g. het akkoord door bedrog, door begunstiging van één of meer stemgerechtigde schuldeisers of aandeelhouders of met behulp van andere oneerlijke middelen tot stand is gekomen, onverschillig of de schuldenaar dan wel een ander daartoe heeft meegewerkt;

Dit betekent dat de rechtbank het verzoek afwijst als het akkoord tot stand is gekomen door bedrog, door het voortrekken (begunstiging) van één of meer schuldeisers of aandeelhouders met stemrecht, of door gebruik van andere oneerlijke methoden. Het maakt hierbij niet uit of de schuldenaar zelf of iemand anders hieraan heeft meegewerkt.

h. het loon en de verschotten van de door de rechtbank ingevolge respectievelijk de artikelen 371, 378, zesde lid, en 380 aangewezen of aangestelde herstructureringsdeskundige, deskundige of observator niet zijn gestort of daarvoor geen zekerheid is gesteld, of

Dit betekent dat de rechtbank het verzoek afwijst als het salaris (loon) en de gemaakte kosten (verschotten) van de herstructureringsdeskundige, deskundige of observator (die door de rechtbank zijn aangewezen of aangesteld op basis van respectievelijk artikel 371, artikel 378, zesde lid, en artikel 380) niet betaald (gestort) zijn, of als er geen garantie (zekerheid) voor deze betaling is gegeven, of

i. er andere redenen zijn die zich tegen de homologatie verzetten.

Dit betekent dat de rechtbank het verzoek afwijst als er andere redenen zijn waarom de goedkeuring (homologatie) van het akkoord niet zou moeten plaatsvinden.

3. Op verzoek van één of meer stemgerechtigde schuldeisers of aandeelhouders die zelf niet met het akkoord hebben ingestemd of die ten onrechte niet tot de stemming zijn toegelaten, kan de rechtbank een verzoek tot homologatie van een akkoord, afwijzen als summierlijk blijkt dat deze schuldeisers of aandeelhouders op basis van het akkoord slechter af zijn dan bij een vereffening van het vermogen van de schuldenaar in faillissement.

Dit lid stelt dat de rechtbank een verzoek tot goedkeuring (homologatie) van een akkoord kan afwijzen als één of meer schuldeisers of aandeelhouders met stemrecht hierom verzoeken. Dit geldt voor schuldeisers of aandeelhouders die zelf niet met het akkoord hebben ingestemd, of die ten onrechte niet mochten stemmen. De afwijzing kan plaatsvinden als oppervlakkig (summierlijk) blijkt dat deze schuldeisers of aandeelhouders door het akkoord slechter af zouden zijn dan wanneer het vermogen van de schuldenaar via een faillissement wordt verdeeld (vereffening).

4. Op verzoek van één of meer stemgerechtigde schuldeisers of aandeelhouders die zelf niet met het akkoord hebben ingestemd en zijn ingedeeld in een klasse die niet met het akkoord heeft ingestemd of die ten onrechte niet tot de stemming zijn toegelaten en in een klasse die niet met het akkoord heeft ingestemd hadden moeten worden ingedeeld, wijst de rechtbank een verzoek tot homologatie van een akkoord waarmee niet alle klassen hebben ingestemd, af als:

Dit lid bepaalt dat de rechtbank een verzoek tot goedkeuring (homologatie) van een akkoord waarmee niet alle klassen van schuldeisers/aandeelhouders hebben ingestemd, zal afwijzen. Dit gebeurt op verzoek van één of meer stemgerechtigde schuldeisers of aandeelhouders die zelf niet met het akkoord hebben ingestemd én die zijn ingedeeld in een klasse die ook niet met het akkoord heeft ingestemd. Hetzelfde geldt voor schuldeisers of aandeelhouders die ten onrechte niet mochten stemmen en die in een klasse ingedeeld hadden moeten worden die niet met het akkoord heeft ingestemd. De afwijzing vindt plaats indien:

a. bij de verdeling van de waarde die met het akkoord wordt gerealiseerd, aan een klasse van schuldeisers als bedoeld in artikel 374, tweede lid, een uitkering in geld wordt aangeboden die minder bedraagt dan 20% van het bedrag van hun vorderingen of onder het akkoord een recht aangeboden zal worden dat een waarde vertegenwoordigt die minder bedraagt dan 20% van het bedrag van hun vorderingen, terwijl daarvoor geen zwaarwegende grond is aangetoond;

Dit betekent dat de rechtbank het verzoek afwijst als bij de verdeling van de waarde die door het akkoord wordt verkregen (gerealiseerd), een klasse van schuldeisers (zoals bedoeld in artikel 374, tweede lid) een geldbedrag (uitkering in geld) krijgt aangeboden dat minder is dan 20% van het totale bedrag van hun vorderingen. Hetzelfde geldt als zij onder het akkoord een recht krijgen aangeboden dat een waarde heeft die minder is dan 20% van hun vorderingen, en er geen sterke reden (zwaarwegende grond) voor deze lage uitkering is aangetoond.

b. bij de verdeling van de waarde die met het akkoord wordt gerealiseerd ten nadele van de klasse die niet heeft ingestemd wordt afgeweken van de rangorde bij verhaal op het vermogen van de schuldenaar overeenkomstig Titel 10 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, een andere wet of een daarop gebaseerde regeling, dan wel een contractuele regeling, tenzij voor die afwijking een redelijke grond bestaat en de genoemde schuldeisers of aandeelhouders daardoor niet in hun belang worden geschaad;

Dit betekent dat de rechtbank het verzoek afwijst als bij de verdeling van de waarde die door het akkoord wordt verkregen, er ten nadele van de klasse die niet heeft ingestemd, wordt afgeweken van de wettelijke of contractuele volgorde (rangorde) waarin schuldeisers normaal gesproken hun vorderingen op het vermogen van de schuldenaar kunnen verhalen. Deze rangorde is vastgelegd in Titel 10 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, andere wetten, daarop gebaseerde regelingen, of contractuele afspraken. Een uitzondering hierop is als er een goede reden (redelijke grond) is voor deze afwijking én de betreffende schuldeisers of aandeelhouders daardoor niet in hun belangen worden geschaad.

c. de genoemde schuldeisers, niet zijnde schuldeisers als bedoeld in onderdeel d, op basis van het akkoord niet het recht hebben om te kiezen voor een uitkering in geld ter hoogte van het bedrag dat zij bij een vereffening van het vermogen van de schuldenaar in faillissement naar verwachting aan betaling in geld zouden ontvangen, of

Dit betekent dat de rechtbank het verzoek afwijst als de genoemde schuldeisers (met uitzondering van de schuldeisers genoemd in onderdeel d van dit lid) volgens het akkoord niet de mogelijkheid (het recht) hebben om te kiezen voor een uitkering in geld. Dit geldbedrag zou gelijk moeten zijn aan het bedrag dat zij naar verwachting zouden ontvangen als het vermogen van de schuldenaar via een faillissement zou worden verdeeld (vereffening), of

d. het schuldeisers betreft met een voorrang die voortvloeit uit pand of hypotheek als bedoeld in artikel 278, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek die de schuldenaar bedrijfsmatig een financiering hebben verstrekt en op basis van het akkoord in het kader van een wijziging van hun rechten, aandelen of certificaten hiervan aangeboden krijgen en daarnaast niet het recht hebben om te kiezen voor een uitkering in een andere vorm.

Dit betekent dat de rechtbank het verzoek afwijst als het gaat om schuldeisers die een voorrangspositie hebben vanwege een pandrecht of hypotheekrecht (zoals bedoeld in artikel 278, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek). Dit geldt specifiek als deze schuldeisers de schuldenaar bedrijfsmatig financiering hebben verstrekt, en zij op basis van het akkoord een wijziging van hun rechten krijgen aangeboden in de vorm van aandelen of certificaten hiervan, zonder dat zij daarnaast de mogelijkheid (het recht) hebben om te kiezen voor een uitkering in een andere vorm.

5. Op verzoek van de wederpartij bij de overeenkomst wijst de rechtbank het verzoek om toestemming voor de opzegging van een overeenkomst, bedoeld in artikel 383, zevende lid, af op de grond bedoeld in het tweede lid, onder a.

Dit lid stelt dat als de andere partij (wederpartij) bij een overeenkomst hierom verzoekt, de rechtbank het verzoek om toestemming voor het opzeggen van die overeenkomst (zoals bedoeld in artikel 383, zevende lid) zal afwijzen. De reden voor deze afwijzing is dezelfde als genoemd in het tweede lid, onderdeel a, van dit artikel (namelijk als er geen sprake is van een toestand als bedoeld in artikel 370, eerste lid).

6. Artikel 378, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Dit lid geeft aan dat artikel 378, zesde lid, ook hier geldt op een manier die past bij de situatie (van overeenkomstige toepassing).

7. De rechtbank beslist niet als bedoeld in het eerste lid dan nadat zij de schuldenaar, de herstructureringsdeskundige zo die is aangewezen, de observator, bedoeld in artikel 380, zo die is aangesteld, en de stemgerechtigde schuldeisers of aandeelhouders, dan wel de wederpartij, zo die een verzoek tot afwijzing van het verzoek tot homologatie van het akkoord of tot verlening van toestemming voor de opzegging van de overeenkomst als bedoeld in artikel 383, achtste lid, hebben ingediend, op een door haar nader te bepalen wijze in de gelegenheid heeft gesteld een zienswijze te geven.

Dit lid bepaalt dat de rechtbank pas een beslissing neemt zoals bedoeld in het eerste lid (over het al dan niet toewijzen van het homologatieverzoek) nadat zij verschillende partijen de kans heeft gegeven hun mening (zienswijze) te geven. Deze partijen zijn: de schuldenaar, de eventueel aangewezen herstructureringsdeskundige, de eventueel aangestelde observator (bedoeld in artikel 380), en de stemgerechtigde schuldeisers of aandeelhouders. Dit geldt ook voor de wederpartij bij een overeenkomst, indien deze een verzoek heeft ingediend om het homologatieverzoek af te wijzen of om toestemming te verlenen voor de opzegging van de overeenkomst (zoals bedoeld in artikel 383, achtste lid). De manier waarop deze partijen hun zienswijze kunnen geven, wordt nader door de rechtbank bepaald.

8. Artikel 371, veertiende lid, is van overeenkomstige toepassing.

Dit lid geeft aan dat artikel 371, veertiende lid, ook hier geldt op een manier die past bij de situatie (van overeenkomstige toepassing).