Terug naar bibliotheek
Tweede afdeling. Homologatie van een onderhands akkoord
§ 2. De aanbieding van en stemming over een akkoord
Artikel 374

Artikel 374 (Klassenindeling schuldeisers en aandeelhouders bij akkoord)

Laatste versie

1. Schuldeisers en aandeelhouders worden in verschillende klassen ingedeeld, als de rechten die zij bij een vereffening van het vermogen van de schuldenaar in faillissement hebben of de rechten die zij op basis van het akkoord aangeboden krijgen zodanig verschillend zijn dat van een vergelijkbare positie geen sprake is. In ieder geval worden schuldeisers of aandeelhouders die overeenkomstig Titel 10 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, een andere wet of een daarop gebaseerde regeling dan wel een overeenkomst bij het verhaal op het vermogen van de schuldenaar een verschillende rang hebben, in verschillende klassen ingedeeld.

2. Concurrente schuldeisers worden tezamen in één of meer aparte klassen ingedeeld, als:

a. deze schuldeisers op het moment dat het akkoord overeenkomstig artikel 381 ter stemming wordt voorgelegd, een rechtspersoon zijn als bedoeld in de artikelen 395a en 396 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of een schuldeiser bij wie op dat moment vijftig of minder personen werkzaam zijn dan wel ten aanzien waarvan uit een opgave krachtens de Handelsregisterwet 2007 blijkt dat er vijftig of minder personen werkzaam zijn met een vordering voor geleverde goederen of diensten of een vordering uit een onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 162 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, en b. aan deze schuldeisers op basis van het akkoord een uitkering in geld aangeboden wordt die minder bedraagt dan 20% van het bedrag van hun vorderingen of onder het akkoord een recht wordt aangeboden dat een waarde vertegenwoordigt die minder bedraagt dan 20% van het bedrag van hun vorderingen.

3. Schuldeisers met een voorrang die voortvloeit uit pand of hypotheek als bedoeld in artikel 278, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek worden enkel voor het deel van hun vordering waarvoor de voorrang geldt in één of meer klassen van schuldeisers met een dergelijk voorrang ingedeeld, tenzij hierdoor geen verandering ontstaat in de verdeling van de waarde die met het akkoord wordt gerealiseerd. Voor het overige deel van hun vordering worden deze schuldeisers ingedeeld in een klasse van schuldeisers zonder voorrang. Bij de bepaling van het deel van de vordering waarvoor de voorrang tot zekerheid strekt, wordt uitgegaan van de waarde die naar verwachting in een faillissement volgens de wettelijke rangorde door deze schuldeiser op basis van zijn pand- of hypotheekrechten verkregen zou zijn.

Uitleg in duidelijke taal

1. Schuldeisers en aandeelhouders worden in verschillende klassen ingedeeld, als de rechten die zij bij een vereffening van het vermogen van de schuldenaar in faillissement hebben of de rechten die zij op basis van het akkoord aangeboden krijgen zodanig verschillend zijn dat van een vergelijkbare positie geen sprake is. In ieder geval worden schuldeisers of aandeelhouders die overeenkomstig Titel 10 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, een andere wet of een daarop gebaseerde regeling dan wel een overeenkomst bij het verhaal op het vermogen van de schuldenaar een verschillende rang hebben, in verschillende klassen ingedeeld.

Dit lid bepaalt dat schuldeisers en aandeelhouders in afzonderlijke klassen moeten worden geplaatst. Dit gebeurt indien hun rechten bij een vereffening van het vermogen van de schuldenaar in faillissement, of de rechten die zij via het akkoord krijgen aangeboden, zozeer van elkaar verschillen dat zij niet in een vergelijkbare positie verkeren. Verder stelt dit lid dat schuldeisers of aandeelhouders altijd in verschillende klassen worden ingedeeld als zij een verschillende rang hebben bij het verhalen van hun vordering op het vermogen van de schuldenaar. Deze verschillende rang kan voortvloeien uit Titel 10 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, een andere wet, een daarop gebaseerde regeling, of een overeenkomst.

2. Concurrente schuldeisers worden tezamen in één of meer aparte klassen ingedeeld, als:

Dit lid stelt dat concurrente schuldeisers samen in één of meer afzonderlijke klassen worden ingedeeld, indien aan de hierna volgende voorwaarden (onder a en b) is voldaan:

a. deze schuldeisers op het moment dat het akkoord overeenkomstig artikel 381 ter stemming wordt voorgelegd, een rechtspersoon zijn als bedoeld in de artikelen 395a en 396 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of een schuldeiser bij wie op dat moment vijftig of minder personen werkzaam zijn dan wel ten aanzien waarvan uit een opgave krachtens de Handelsregisterwet 2007 blijkt dat er vijftig of minder personen werkzaam zijn met een vordering voor geleverde goederen of diensten of een vordering uit een onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 162 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, en

Dit sublid specificeert de eerste voorwaarde voor de aparte klassenindeling van concurrente schuldeisers. Het betreft de situatie waarin deze schuldeisers, op het tijdstip dat het akkoord conform artikel 381 voor stemming wordt aangeboden, voldoen aan één van de volgende beschrijvingen:

  • zij zijn een rechtspersoon zoals gedefinieerd in de artikelen 395a en 396 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek; óf
  • zij zijn een schuldeiser bij wie op dat moment vijftig of minder personen werkzaam zijn; óf
  • ten aanzien van hen blijkt uit een opgave volgens de Handelsregisterwet 2007 dat er vijftig of minder personen werkzaam zijn. Daarnaast moeten deze schuldeisers een vordering hebben voor geleverde goederen of diensten, of een vordering die voortkomt uit een onrechtmatige daad zoals omschreven in artikel 162 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Het woord "en" aan het einde van dit sublid geeft aan dat ook aan de voorwaarde in sublid b moet worden voldaan.

b. aan deze schuldeisers op basis van het akkoord een uitkering in geld aangeboden wordt die minder bedraagt dan 20% van het bedrag van hun vorderingen of onder het akkoord een recht wordt aangeboden dat een waarde vertegenwoordigt die minder bedraagt dan 20% van het bedrag van hun vorderingen.

Dit sublid beschrijft de tweede voorwaarde voor de aparte klassenindeling van de in sublid a genoemde concurrente schuldeisers. Het houdt in dat aan deze schuldeisers op grond van het akkoord het volgende wordt aangeboden:

  • een uitkering in geld die lager is dan 20% van het totale bedrag van hun vorderingen; óf
  • een recht onder het akkoord waarvan de waarde minder is dan 20% van het totale bedrag van hun vorderingen.

3. Schuldeisers met een voorrang die voortvloeit uit pand of hypotheek als bedoeld in artikel 278, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek worden enkel voor het deel van hun vordering waarvoor de voorrang geldt in één of meer klassen van schuldeisers met een dergelijk voorrang ingedeeld, tenzij hierdoor geen verandering ontstaat in de verdeling van de waarde die met het akkoord wordt gerealiseerd. Voor het overige deel van hun vordering worden deze schuldeisers ingedeeld in een klasse van schuldeisers zonder voorrang. Bij de bepaling van het deel van de vordering waarvoor de voorrang tot zekerheid strekt, wordt uitgegaan van de waarde die naar verwachting in een faillissement volgens de wettelijke rangorde door deze schuldeiser op basis van zijn pand- of hypotheekrechten verkregen zou zijn.

Dit lid regelt de klassenindeling voor schuldeisers die een voorrangspositie hebben vanwege een pandrecht of hypotheekrecht, zoals bedoeld in artikel 278, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Deze schuldeisers worden alleen voor het deel van hun vordering waarvoor de voorrang geldt, ingedeeld in één of meer klassen van schuldeisers met een dergelijke voorrang. Een uitzondering hierop is als deze specifieke indeling geen invloed heeft op de verdeling van de waarde die door het akkoord wordt verkregen. Voor het resterende deel van hun vordering (het deel waarvoor geen voorrang geldt) worden deze schuldeisers ingedeeld in een klasse van schuldeisers zonder voorrang. Om te bepalen welk deel van de vordering door de voorrang gedekt is, wordt gekeken naar de waarde die de schuldeiser naar verwachting zou ontvangen in een faillissement op basis van zijn pand- of hypotheekrechten, volgens de wettelijke rangorde.